Leerpad vitale functies

1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Welke vier vitale functies zijn er?
A
Respiratie, Circulatie, Temperatuurregulatie, Tensie
B
Bloeddruk, Bewustzijn, Hartfrequentie, Ademhaling
C
Circulatie, Respiratie, Temperatuurregulatie, Bewustzijn
D
Temperatuur, Circulatie, Polsslag, Respiratie

Slide 6 - Quizvraag

Het systemisch circuit =
A
De pulmonale circulatie
B
De kleine circulatie
C
Voorziet de longen van zuurstof
D
Is de lichaamscirculatie

Slide 7 - Quizvraag

Welke drie metingen kan je verrichten aan de circulatie?
A
Bloeddruk, Hartslag, Tensie
B
Temperatuur, Hartslag, Tensie
C
Polsslag, Hartslag, Tensie
D
Tensie, Hartslag, zuurstofsaturatie

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Plekken om de hartslag te meten
A
pols: arteria brachialis hals: arteria carotis slaap: arteria dorsalis pedis
B
pols: arteria radialis hals: arteria carotis slaap: arteria temporalis
C
pols: arteria brachialis hals: arteria femoralis slaap: arteria poplitea
D
pols: arteria carotis hals: arteria temporalis slaap: arteria radialis

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekenen bradycardie en tachycardie?
A
Tachycardie = hoge tensie Bradycardie= lage tensie
B
Tachycardie = lage hartslagfrequentie Bradycardie= hoge hartslagfrequentie
C
Tachycardie = hoge hartslagfrequentie Bradycardie= lage hartslagfrequentie
D
Tachycardie = hypertensie Bradycardie= hypotensie

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat meet je als je de Tensie meet?
A
De systolische en diastolische druk in de arteriën
B
De systolische en diastolische druk in de venen
C
De druk in de arteriën als de linker ventrikel zich samentrekt
D
Het zuurstofgehalte in het bloed

Slide 17 - Quizvraag

timer
4:00
Hypotensie
Hypertensie
RR 80/45
RR 120/80
RR 180/110
Dit is een normale tensie bij een geriatrische zorgvrager
Lage Bloeddruk
Dit is een hypertensie
Dit is een hypotensie
Dit is een normale tensie
Hoge Bloeddruk
RR 140/90

Slide 18 - Sleepvraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

A = Neusholte
B = Luchtpijp
C= Middenrif

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Inademen noem je:
A
expiratie
B
respiratie
C
inspiratie
D
deflatie

Slide 25 - Quizvraag

Uitademen noem je:
A
expiratie
B
respiratie
C
inspiratie
D
deflatie

Slide 26 - Quizvraag

Cyanose=
A
blauwe verkleuring van de huid door afsterven weefsel
B
blauwe verkleuring van de huid door zuurstof teveel
C
Geeft het zuurstofgehalte van het bloed aan
D
blauwe verkleuring van de huid door zuurstoftekort

Slide 27 - Quizvraag

Wat is dyspnoe?
A
ademhalingsstilstand
B
Te langzame ademhaling
C
Bemoeilijkte ademhaling
D
Te snelle ademhaling

Slide 28 - Quizvraag

timer
5:00
bemoeilijkte ademhaling/kortademigheid
ademhalingsstilstand
langzame ademhaling
versnelde ademhaling
snelle en diepe ademhaling door te lage koolzuurwaarde in het bloed
afwisselend van diepte en snelheid en perioden van apneu
gelijke diepte met apneu
zeer diepe, gelijkmatige ademhaling met verhoogde frequentie (>20 keer per minuut)

ernstige vorm van kortademigheid=happen naar lucht
Ademhaling volgens Kussmaul
Cheyne-Stokes-ademhaling
Bradypneu
Dyspneu
Apneu
Tachypneu
Ademhaling volgens Biot
Hyperventilatie
Gasping

Slide 29 - Sleepvraag

Slide 30 - Tekstslide

AVPU: https://werkenbijravhm.nl/video/avpu-bepalen/ 

Slide 31 - Tekstslide

Waar staan de letters AVPU voor
A
A= Arteriën V=Venen P=Poortader U=Urethra
B
A= Alert V=Verbal P=Pain U=Unresponsive
C
A= Alert V=Vitaal P=Pain U=Unresponsive
D
A= Alert V=Verbal P=Pain U=Unconscious

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Zuurstofsaturatie
Het doel van saturatie meten is het meten en bewaken van het zuurstofpercentage in de lichaamsweefsels.
In het bloed zitten rode bloedcellen die zorgen voor het transport van zuurstof naar de weefsels. In deze rode bloedcellen zit hemoglobine (Hb) die de zuurstof aan zich bindt in de longen en in de weefsels de zuurstof loslaat.
De arteriële zuurstofsaturatie, kortweg saturatie, is een graadmeter voor de hoeveelheid zuurstof die aan de hemoglobine in de rode bloedcellen in de arteriën (slagaders) gebonden is. De saturatie wordt uitgedrukt als een percentage en is bij gezonde personen meer dan 96% SpO2. Zuurstofsaturatie is het percentage hemoglobine (Hb) dat volledig is verzadigd met zuurstof. De maximale verzadiging is 100%.

De zuurstofpercentages hieronder geven een indicatie:
􀂄 zuurstofpercentage tussen 96% - 100%: acceptabel bij gezonde mensen;
􀂄 zuurstofpercentage tussen 92% - 100%: acceptabel bij COPD en hartfalen (i.o.m. arts);
􀂄 zuurstofpercentage < 95%: toediening van zuurstof overwegen (i.o.m. arts);
􀂄 Zuurstofpercentage < 90%: desaturatie, zuurstof toedienen (i.o.m. arts)2.

Slide 35 - Tekstslide

Zuurstoftekort. Zoek op in Vilans:
1. Wat signalen zijn van zuurstoftekort
2. Beschrijf in eigen woorden hoe je de saturatie meet.
3. Beschrijf in eigen woorden wat aandachtspunten zijn bij saturatiemeting
4. Voeg de uitleg uit Vilans toe aan deze vraag

Slide 36 - Open vraag

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide


Slide 41 - Open vraag

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Welke waardes zijn afwijkend? Waarom? Bepaal de EWS score en leg uit wat je met deze score gaat doen en waarom.

Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Tekstslide

Beantwoord de drie vragen

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Tekstslide

Welke waardes zijn afwijkend? Waarom? Bepaal de EWS score en leg uit wat je met deze score gaat doen en waarom.

Slide 49 - Open vraag

Slide 50 - Tekstslide

Beantwoord de drie vragen

Slide 51 - Open vraag

Slide 52 - Tekstslide

Welke waardes zijn afwijkend? Waarom? Bepaal de EWS score en leg uit wat je met deze score gaat doen en waarom.

Slide 53 - Open vraag

Slide 54 - Tekstslide

Beantwoord de drie vragen

Slide 55 - Open vraag

Slide 56 - Tekstslide

Welke waardes zijn afwijkend? Waarom? Bepaal de EWS score en leg uit wat je met deze score gaat doen en waarom.

Slide 57 - Open vraag