Herhalingsles thema 1

Herhalingsles thema 1
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles thema 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen
Leerdoelen bespreken,
 schrijf op welke je lastig vind
Neem het bundeltje papieren steeds mee!


Als er nog tijd is gaan we test jezelfs maken


Slide 2 - Tekstslide

1. Je kunt negen levenskenmerken van een organisme noemen
Welke zijn dit?

Heeft elk organisme dit?

Hoe noemen we iets zonder levenskenmerken?

Slide 3 - Tekstslide

2. Je kunt de levensfasen van de mens noemen met de gemiddelde leeftijden en voorbeelden van ontwikkeling geven
Welke 8 levensfases heeft de mens?

Wat is per levensfase en belangrijke ontwikkeling?

In welke levensfase zitten jullie?

Slide 4 - Tekstslide

3. Je kunt de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en beschrijven
Wat zijn de 5 organisatie niveaus? 

Gaat het van groot naar klein of andersom?

Slide 5 - Tekstslide

4. Je kunt delen benoemen van de dierlijke en plantaardige cellen met hun kenmerken en functies
Waar is het water voor in de plantcel?

Wat zit er in de celkern?

Waar  vind de fotosynthese plaats?

Wat heeft een plantcel wel dat een
 diercel niet heeft?

Slide 6 - Tekstslide

5. Je kunt de kenmerken van chromosomen beschrijven
Waaruit bestaat het?

Wat zit erin?

Hoeveel chromosomen hebben we?

Slide 7 - Tekstslide

6. Je kunt beschrijven hoe een gewone celdeling (mitose) verloopt, wat het doel van mitose is en wat de kenmerken ervan zijn
Wat is het doel?


Slide 8 - Tekstslide

7. Je kunt beschrijven hoe een reductiedeling (meiose) verloopt, wat het doel van de meiose is en wat de kenmerken zijn

Wat zijn de verschillende stappen van de deling?

Lijkt het op een normale deling?

Hoeveel chromosomen heeft de zaadcel/ eicel?

Slide 9 - Tekstslide

8. Je kunt de verschillen in de bouw van zaadcellen en eicellen noemen
Welke van de 2 kan vooruit bewegen?
Hoeveel chromosomen hebben ze?
Welke is mannelijk en welke is vrouwelijk?

Slide 10 - Tekstslide

9. Je kunt beschrijven hoe geslachtschromosomen het geslacht van een mens bepalen
Wat zijn de geslachtscellen?

Wanneer ben je een vrouw?

Wanneer ben je een man?


Slide 11 - Tekstslide

1.1 Begrippen

Organismen: Levende wezens met 9 levenskenmerken
Levenskenmerken:
1. Groei
2. Ontwikkeling
3. Reageren op prikkels
4. Beweging
5. Stofwisseling
6. Voeding
7. Uitscheiding

8. Ademhaling
9. Voortplanting

Lichamelijke groei en ontwikkeling: Je lichaam wordt groter en je verhoudingen van lichaamsdelen veranderen
Geestelijke groei en ontwikkeling: Je gevoelens, kennis en je mening veranderen. Je leert nieuwe dingen
Levensfase: Een periode met bepaalde kenmerken van de mens

Slide 12 - Tekstslide

1.2 Begrippen
Orgaanstelsel: Bestaat uit een groep organen die samenwerken
Orgaan: deel van een organisme met 1 of meerdere functies
 Cellen: Hieruit bestaan organen, zijn de bouwstenen van de mens
Weefsel: Groep cellen met dezelfde functie
Tussencelstof: Tussen de cellen in een weefsel zit deze stof, kan hard of zacht zijn. Ligt aan de functie
Organisatieniveaus: Organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel en cel (van groot naar klein)

Slide 13 - Tekstslide

1.3 Begrippen
Cytoplasma: Stroperige vloeistof van water met veel opgeloste stoffen in de cel
Celmembraan: Dun vlies om het cytoplasma heen 
Celkern: Hierin zit alle informatie van de cel, Hier wordt alles geregeld 
Celwand: Stevige laag om de cel heen van een plantencel
Vacuolen: Blaasjes gevuld met vocht in een plantencel
Bladgroenkorrels: Plek waar de fotosynthese plaatst vind, zorgt voor de groene kleur van de plant
Kleurstofkorrels: Komen voor in de bloemen en vruchten met gele, oranje en rode kleur
Zetmeelkorrels: Komen voor in bvb aardappels, hierin is zetmeel opgeslagen. is een reservestof voor de plant

Slide 14 - Tekstslide

1.4 Begrippen
Chromosomen: Hierin zit alle informatie van het lichaam, DNA dus
DNA: Bevat alle erfelijke informatie van de mens, komt van je ouders
Erfelijke eigenschappen: oogkleur, haarkleur, neus etc.
Chromosomenparen: Zijn 2 chromosomen die gelijk zijn van grootte en vorm, ze bevatten de erfelijke informatie voor dezelfde eigenschap
Lichaamscellen: Hieruit is je hele lichaam uit opgebouwd. Huidcellen, Levercellen en spiercellen bijvoorbeeld

Slide 15 - Tekstslide

1.5 Begrippen
Moedercel: Hieruit ontstaan 2 nieuwe cellen
Dochtercel: Ontstaan uit de moeder cel, kopie van de moedercel
Gewone celdeling (mitose): Nieuwe lichaamscellen ontstaan door gewone celdeling
Kopiëren: Alle chromosomen verdubbelen om later te delen
Spiraliseren: DNA-ketens rollen zich op in een spiraal, chromosomen worden korter en dikker
Kerndeling: De 2 DNA-ketens van elke chromosoompaar gaat uit elkaar, elke dochtercel bevat 1 chromosoom van elke erfelijke eigenschap
Celdeling: Tussen beide dochtercellen ontstaan 2 celmembranen. Hierdoor gaat de cytoplasma van beide dochtercellen scheiden
Plasmagroei: De nieuwe cellen vormen extra cytoplasma en worden groter

Slide 16 - Tekstslide

1.6 Begrippen
Zaadcellen: Zijn de mannelijke geslachtscellen
Eicellen: Zijn de vrouwelijke geslachtscellen
Reductiedeling (meiose): De celdeling waaruit de geslachtscellen ontstaan, ze bevatten 23 chromosomen (geen paren)
Geslachtscellen: Bevatten 1 chromosoom van elk paar, zaadcellen en eicellen
Geslachtschromosomen: De X en de Y chromosoom
X-chromosoom: Vrouwen (XX) en mannen (XY) hebben deze
Y-chromosoom: Bepaald of het een jongen wordt

Slide 17 - Tekstslide