C7 spel §3 L1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 2

Cursus 6 Grammatica § 3 blz. 222

*Lesdoel: 

Je weet wat leestekens zijn. Je weet wanneer je een komma moet gebruiken.

* Vorige les: herhaling woordsoorten> lw, znw, bn

Wat zijn leestekens volgens jou?

Welke leestekens ken jij?

Aantekening Cursus 6  §3 blz. 222

Leestekens gebruik je om de tekst leesbaar te maken. Je kent de volgende leestekens: 

* punt

* vraagteken

* uitroepteken

* komma

Wanneer gebruik je een komma?

* Tussen 2 persoonsvormen:  Toen de bel ging, blafte de hond.

* Tussen delen van een opsomming: Ik kocht een nieuwe schoenen, een pet, een trui en drie paar sokken.

* Voor voegwoorden, zoals : maar, omdat, nadat, terwijl, want, zodat

Ik wil graag naar Noorwegen op vakantie, omdat daar fjorden zijn.

Een komma is een leesteken.

1. Waar
2. Niet waar

In welke zin staat de komma op de juiste plaats?

1. Als jij een film uitzoekt maak, ik het eten klaar.
2. Als jij een film uitzoekt maak ik het eten klaar.
3. Als jij een film uitzoekt, maak ik het eten klaar.
4. Als jij een film, uitzoekt maak ik het eten klaar.

Een komma zet je ...

1. Tussen twee persoonsvormen
2. Tussen twee voegwoorden
3. Tussen twee moeilijke woorden
4. Tussen delen van een opsomming

Voor want en omdat zet je een komma.

1. waar
2. niet waar

Zelfstandig werken of instructiegroep 

Huiswerk: 

*  Cursus 7 §3 blz. 222-223>> opdracht 1  t/m 4 in je schrift

Klaar?

Online> Cursus 5 §3> trainen of maken oefentoets

Evaluatie

Wat ging er goed deze les?