Workshop antwoorden formuleren PWW 1 klas 3

Al die v-tjes op je toets!!!
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Al die v-tjes op je toets!!!
Wil je daar ook zo graag vanaf??
Dat kan! 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
1. HOUD en vraagvormen!
2. Voorbeelden analyeren
3. Zelf oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

1. De NOEM vraag
 De eerste vraagvorm die je tegen kan komen is de noem-vraag. Bij een noem-vraag staat meestal het aantal antwoorden dat je moet geven. 

Bv: Noem 2 landen die meevochten aan de kant van de centralen in WOI. (2 pt)

Slide 4 - Tekstslide

Noem 2 landen die meevochten aan de kant van de centralen in WOI. (2 pt)(2pt)

Slide 5 - Open vraag

1. De noem vraag
Let op: Een noem-vraag heeft maar een kort antwoord nodig, meestal 1 zin. Antwoord geven in 1 of 2 woorden is altijd fout.

Slide 6 - Tekstslide

2. De leg uit-vraag
Dit is de meest voorkomende vraagvorm op een proefwerk. 
Bij een leg uit-vraag moet je antwoord bestaan uit een klein verhaaltje. Je moet je houden aan het HOUD eisen! 
Herhaal de vaag,
Omdat,
Uitleg
Dus 


Slide 7 - Tekstslide

2. De Leg uit-vraag
VB: Leg uit waarom we de Eerste Wereldoorlog een Totale oorlog noemen
Je antwoord moet dus bestaan uit een klein verhaaltje waarin je aangeeft waarom WOI een totale oorlog was. Let op dat je afsluit met een conclusie!!
TIP: Als er een begrip/gebeurtenis in de vraag staat, leg dat dan altijd kort uit in je antwoord.


Slide 8 - Tekstslide

Leg uit waarom we de Eerste Wereldoorlog een Totale oorlog noemen. (2 pt)

Slide 9 - Open vraag

Leg uit waarom we de Eerste Wereldoorlog een Totale oorlog noemen. (2 pt)
H: De eerste wereldoorlog was een Totale Oorlog, 
O: omdat,
U: Een totale oorlog is een oorlog waarbij de hele samenleving betrokken wordt. (= begrip)
In de Eerste Wereldoorlog werden bijvoorbeel veel vrouwen aan het thuisfront in de fabrieken aan het werk gezet om wapens voor de oorlog te maken. (= verband met WOI)
D:Aangezien dus niet alleen mannen, maar ook veel vrouwen deel namen aan de oorlog noemen we dat een totale oorlog. (conclusie) 

Slide 10 - Tekstslide

3. De vergelijkingsvraag
 Een iets moeilijkere vraagvorm is de vergelijkingsvraag
Bij deze vraag moet je vaak twee of meer dingen met elkaar vergelijken. 

Zo’n antwoord bestaat daarom altijd uit meerdere delen. Wanneer je twee dingen met elkaar moet vergelijken bestaat je antwoord dus uit twee delen

Slide 11 - Tekstslide

3. De vergelijkingsvraag
VB: Wat was het verschil tussen WOI en eerdere oorlogen? (2 pt)

Antwoord: In WOI hadden ze moderne wapens.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is er fout aan dit antwoord? Antwoord: In WOI hadden ze moderne wapens.

Slide 13 - Open vraag

4. De Stellingvraag
Bij deze vraag krijg je één of meer stellingen en wordt je gevraagd hier iets over te zeggen. 

Soms moet je jouw mening erover geven, of laten zien waarom de stelling waar of niet waar is. Wat je moet onthouden is dat je altijd argumenten moet geven. (feiten uit het boek)

Slide 14 - Tekstslide

4. De Stellingvraag
VB: Stelling: Het von Schlieffenplan was een daverend succes voor de Duitsers.
Leg uit dat bovenstaande stelling NIET klopt.

LET OP: Dit is dus ook een leg uit vraag!!

Slide 15 - Tekstslide

VB: Stelling: Het von Schlieffenplan was een daverend succes voor de Duitsers.
Leg uit dat bovenstaande stelling NIET klopt.

Slide 16 - Open vraag

VB: Stelling: Het von Schlieffenplan was een daverend succes voor de Duitsers.
Leg uit dat bovenstaande stelling NIET klopt.
H: De stelling: het von Schlieffenplan was een daverend succes voor de Duitsers klopt niet
omdat,
U:Het doel van het VSP was om FR binnen een paar weken te veslaan (uitleg begrip). De fransen boden echter veel meer weerstand dan de Duitsers hadden verwachten hielden de Duitsers uiteindelijk bij de Marne tegen. De fransen werden dus niet verslagen. 
D: dus kun je het geen succes noemen. 

Slide 17 - Tekstslide

5. De bronnenvraag
De bronnenvraag is meestal een combinatie van een bron met een leg uit vraag
In plaats van dat je twee gebeurtenissen bv met elkaar moet verbinden moet je vaak iets met de bron verbinden. 
BV: Welk begrip past bij de bron? 
Wat is de mening van de maker van de bron?
Is de bron bruikbaar voor....?

Slide 18 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
Bij een bronnenvraag moet je altijd verwijzen.
Dat betekent dat je letterlijk iets uit de bron moet benoemen!! Datgene wat je benoemt moet jouw antwoord ondersteunen/bewijzen. 

Slide 19 - Tekstslide

6. De bronnenvraag
VB: Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in 
WOI.
 


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

VB: Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in
WOI.

Slide 22 - Open vraag

6. De bronnenvraag
VB: Leg, met behulp van de bron, uit dat het waarschijnlijk is dat deze foto gemaakt is in
WOI.
H: Deze bron is waarschijnlijk gemaakt in WOI,
O: omdat,
U: In dde bron zie ik een soldaat liggen in een loopgraaf. De Eerste Wereldoorlog staat er bekend om dat er vooral in loopgraven werd gevochten.
D: Daarom is deze foto dus waarschijnlijk gemaakt in de Eerste Wereldoorlog.

Slide 23 - Tekstslide

SUCCES!!!

Slide 24 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Bij een representativiteitsvraag krijg je vaak een uitspraak, stelling of bron. De vraag is dan meestal of dit stukje tekst representatief is voor een bepaalde:
- periode
- groep
- land
- enz. 

Slide 25 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Stappenplan:
1. Lees eerst goed de tekst/bekijk de afbeelding. Wat vindt/omschrijft deze maker nu precies? Schrijf dat in je antwoord.
2. Bedenk dan wat de bepaalde groep over datzelfde onderwerp vindt/of dit normaal was voor die tijd. En schrijf dat in je antwoord incl historisch argument.
3. Bepaal dan of dit overeenkomt en dus representatief is. (= conclusie)

Slide 26 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Bijvoorbeeld:
Een duitser schrijft in 1932 naar zijn oom in Nederland: 'Het Verdrag van Versailles is een eerlijk verdrag en zou door ons land nageleefd moeten worden'. 

Vraag: Is deze uitspraak representatief voor hoe het Duitse volk in deze tijd dacht? 

Slide 27 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Is deze uitspraak representatief voor hoe het Duitse volk dacht in deze tijd?

1. De Duitse jongen omschrijft het verdrag van Versailles als eerlijk.
2. . De meerste Duitsers in 1932 vonden dit echter niet. Zij waren het namelijk eens met Hitler die het verdrag overtrad. 
3. De uitspraak is dus niet representatief voor hoe het Duitse volk dacht in deze tijd. 

Slide 28 - Tekstslide

7. Representativiteitsvraag
Vraag: Is deze bron representatief voor begin jaren '30 in Oekraine? 

Bron: Verhongerde boeren 
langs de kant van de weg. 

Slide 29 - Tekstslide

Is deze bron representatief voor begin jaren '30 in Oekraine?

Slide 30 - Open vraag

7. Representativiteitsvraag
Vraag: Is deze bron representatief voor begin jaren '30 in Oekraine? 

In de bron zie ik verhongerde boeren in Oekraine langs de kant  van de weg. 
In het begin van de jaren '30 was er inderdaad een grote hongersnood in Oekraine, waarschijnlijk veroorzaakt door de SU.
Daarom is  deze bron representatief voor de jaren '30 in Oekraine.

Slide 31 - Tekstslide