3.7: grammatica zinsdelen

3.7: grammatica zinsdelen
Planning: 
1. Lezen
2. Uitleg
3. Werken aan opdrachten
Doel: Aan het einde van de les weet je wat een nevenschikkende of onderschikkende samengestelde zin is.
Huiswerk: 3.9 online 

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

3.7: grammatica zinsdelen
Planning: 
1. Lezen
2. Uitleg
3. Werken aan opdrachten
Doel: Aan het einde van de les weet je wat een nevenschikkende of onderschikkende samengestelde zin is.
Huiswerk: 3.9 online 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag H3c
Planning: 
1. Lezen
2. Toetsbespreking
3. Uitleg + oefening 3.7
4. Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Lekker lezen..!
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Toetsbespreking
Lezen: 1.3, 2.3, 3.3

Slide 4 - Tekstslide

Instapopdracht
Wat
Maak opdr. 1 op pagina 219 van 3.7
Hoe
Individueel, in stilte
Hulp
geen
Tijd
Ongeveer vijf minuten
Uitkomst
Deze leerstof komt terug in de uitleg/verwerking
Klaar
Hierna gaan we verder met de les

Slide 5 - Tekstslide

Samengestelde zin
  • Twee hoofdzinnen (nevenschikking)
  • Een hoofdzin en een bijzin (onderschikking)

Slide 6 - Tekstslide

De samengestelde zin
- hoofdzin + hoofdzin
- Zijn twee enkelvoudige zinnen aan elkaar geplakt.
- Er staan twee persoonsvormen in. 
- Dit heet ook wel een nevenschikking.
- De hoofdzinnen worden gekoppeld door voegwoorden als: want, maar, en, of, dus.
- Als je het voegwoord weghaalt, houd je twee correcte zinnen over.

 
Ik loop graag, maar mijn vriend gaat liever op de fiets.
1. Ik loop graag
2. Mijn vriend gaat liever met de fiets. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdzin + bijzin
  • Voegwoord staat aan het begin van de bijzin
  • Voegwoorden zoals: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, terwijl, dat, etcetera
  • Hoofdzin + bijzin of bijzin + hoofdzin
  • Als je het voegwoord weghaalt, houd je geen correcte zin over (je moet dan de volgorde veranderen)
  • Je kunt woorden tussen de persoonsvorm en het onderwerp inzetten 
  • Dit heet ook wel een onderschikking.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe kun je zien of het een nevenschikkende of onderschikkende zin is? Kijk naar de voegwoorden!
Nevenschikkende voegwoorden
1. maar
2. en
3. want
4. dus
5. of 
Onderschikkende voegwoorden
1. omdat                          10. voordat
2. dat                                11. hoewel
3. zodat                            12. terwijl
4. daar
5. als
6. terwijl
7. toen
8. sinds
9. of

Slide 9 - Tekstslide

Ik ga vanavond vroeg naar bed, omdat ik moe ben.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin

Slide 10 - Quizvraag

Ik ga vanavond vroeg naar bed, omdat ik moe ben

Hoofdzin + bijzin

  1. Voegwoord staat aan het begin van de bijzin
  2. Voegwoorden zoals: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, terwijl, dat, etcetera
  3. Als je het voegwoord weghaalt, houd je geen correcte zin over (je moet dan de volgorde veranderen) 
  4. Je kunt woorden tussen de persoonsvorm en het onderwerp inzetten 

Slide 11 - Tekstslide

Ik denk dat ik dit weekend ga wandelen.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin

Slide 12 - Quizvraag

Ik denk dat ik dit weekend ga wandelen.

Hoofdzin + bijzin

  1. Voegwoord staat aan het begin van de bijzin
  2. Voegwoorden zoals: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, terwijl, dat, etcetera
  3. Als je het voegwoord weghaalt, houd je geen correcte zin over (je moet dan de volgorde veranderen) 
  4. Je kunt woorden tussen de persoonsvorm en het onderwerp inzetten 

Slide 13 - Tekstslide

Je krijgt kramp, omdat je te weinig conditie hebt.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 14 - Quizvraag

We gaan even winkelen en daarna pikken we een terrasje.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin
C
Bijzin + hoofdzin

Slide 15 - Quizvraag

Als het warme weer aanhoudt, mogen boeren niet meer beregenen.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb weinig tijd, maar jij kunt al beginnen.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 17 - Quizvraag

Niemand kon me vertellen hoe het ongeluk gebeurd was.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 18 - Quizvraag

Toen onze schuur in brand stond, belden de buren 112.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 19 - Quizvraag

                   Aan de slag
timer
15:00
Wat
Maak opdracht 3 t/m 6 van 3.7 Grammatica zinsdelen
Hoe
Eerst vijf minuten individueel, daarna fluisterend overleggen
Hulp
Help elkaar of kom langs m'n bureau 
Tijd
Tot het einde van de les
Uitkomst
Je snapt wat een nevenschikking en onderschikking is.
Klaar
Lees in je leesboek

Slide 20 - Tekstslide

Samenvatting van de les
Jij
  • ... weet wat de samengestelde zin in nevenschikking en onderschikking is.

Huiswerk
  • Maak opdracht 3 t/m 6 van 3.7 Grammatica zinsdelen
  • Maak 3.9, opdr. 1 t/m 9 p. 236 - 241 voor volgende week dinsdag 18 februari.

Volgende les: 
  • nakijken van het huiswerk
  • de beknopte bijzin

    Slide 21 - Tekstslide

    Slide 22 - Link

    Slide 23 - Link

    Slide 24 - Link

    De beknopte bijzin
    Doel: je begrijpt wat een beknopte bijzin is en weet dat er drie verschillende soorten bijzinnen zijn:
    1. (om) te + infinitief
    2. met een tegenwoordig deelwoord
    3. met een voltooid deelwoord

    Slide 25 - Tekstslide

    Wat is het?
     - is een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Je kan het onderwerp weglaten omdat het onderwerp in de bijzin gelijk is aan het onderwerp in de hoofdzin. 
    - Een beknopte bijzin heeft geen persoonsvorm, maar wel een gezegde. 
    - De beknopte bijzin wordt meestal niet afgezonderd door middel van een komma in de zin.

    Je hebt verschillende soorten beknopte bijzinnen. 
    1. met (om) te + infinitief
    2. voltooid deelwoord
    3. tegenwoordig deelwoord

    Slide 26 - Tekstslide

    Slide 27 - Video

    (om) te + infinitief
    De meest voorkomende beknopte bijzin is de beknopte 'dat-zin'. 

    Ik had beloofd dat ik op zijn verjaardag zou komen.


    Ik had beloofd op zijn verjaardag te zullen komen.


    Het onderwerp is weggelaten in de beknopte bijzin. In een beknopte bijzin verandert
    de persoonsvorm in te + infinitief. 

    Slide 28 - Tekstslide

    Voltooid deelwoord
    • Toen hij eindelijk thuisgekomen was, ging hij meteen naar bed.
    • Eindelijk thuisgekomen, ging hij meteen naar bed.

    • Ze waren aangekomen op de camping en stalden al hun spullen uit.
    • Aangekomen op de camping, stalden ze al hun spullen uit. 

    • Hij was uitgeput na een lange werkdag, hij stapte in de auto en reed naar huis. 
    • Uitgeput na een lange werkdag, stapte hij in de auto en reed hij naar huis.

    Slide 29 - Tekstslide

    Tegnwoordig deelwoord
    In deze zinnen kan het woord 'al' voorkomen.

    • Terwijl hij aan het wandelen was in het bos, kwam hij allerlei joggers tegen. 
    • (Al) wandelend in het bos kwam hij allerlei joggers tegen. 

    • Doordat hij aan het zwemmen was, bereikte hij de overkant.
    • (Al) zwemmend bereikte hij de overkant. 

    Slide 30 - Tekstslide