In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Nederlands
periode 1
PAK JE
Agenda, pen
Chromebook
Slide 1 - Tekstslide
Donderdag 18 november
AGENDA - Huiswerk woensdag 24-11, 5e uur
--> maken: H. 2.6-Schrijven, blz. 78, schrijftaak
--> nakijken: opdr. 7, 9, 10, blz. 76
Maken:
--> 9.1 Grammatica, opdr. 2, t/m 6
SCHRIJF IN JE AGENDA
Huiswerk vrijdag:
Slide 2 - Tekstslide
Donderdag 29 september
Wat gaan we doen?
Theorie: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp
Werktijd
Slide 3 - Tekstslide
Vaste volgorde van ontleden
1. PV
3. WG
4. O
5. LV
6. MV
7. Bwb
Slide 4 - Tekstslide
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Slide 5 - Tekstslide
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
wie/wat + gez. + onderwerp = lijdend voorwerp
Wie of wat
+
gez.
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=
Slide 6 - Tekstslide
Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel.
Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets.
Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)
Slide 7 - Tekstslide
Je vindt het lijdend voorwerp (lv) door de vraag te stellen:
wie/wat + wg + o?
Thomas / moet / zijn cello / nog / stemmen.
O WG WG
wie/wat + moet stemmen + Thomas?
→ Wat moet Thomas stemmen?
Antwoord: zijn cello.
zijn cello = lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Slide 8 - Tekstslide
Een lijdend voorwerp is het zinsdeel dat het gezegde ondergaat, of anders gezegd: waarmee gebeurt wat er in het werkwoordelijk gezegde staat. Het lijdend voorwerp doet zelf niets.
voorbeeld:
Jan / slaat / zijn hond.
O WG
gezegde = ‘slaat’
Wie ondergaat het slaan? (Wie wordt geslagen?): zijn hond.
De vraag die je moet stellen voor het meewerkend voorwerp(mv) is:
aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Slide 11 - Tekstslide
‘Voor’ kan je niet altijd weglaten. Bij de zin: ‘Ik koop bloemen voor mijn oma’ is ‘voor mijn oma’ wel het meewerkend voorwerp, maar je kan ‘voor’ niet weglaten.
Bij het meewerkend voorwerp kan je ‘aan’ weglaten of toevoegen.
Je kan bijvoorbeeld zeggen:
Ik geef mijn lieve oma bloemen.
Je ziet dat ‘aan’ nu niet meer in de zin staat. Je moet dan wel de woordvolgorde veranderen.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
goed
B
fout
Slide 14 - Quizvraag
werkwoordelijk gezegde? -Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
.
Het lijdend voorwerp
De handbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op Facebook.
Slide 16 - Sleepvraag
'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.' De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 18 - Sleepvraag
Naar de online methode
H. 9.1 Grammatica
Slide 19 - Tekstslide
Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?