Lezen Blok 3 - Argumentatie

Argumentatie
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Argumentatie

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je weten/kennen? 
- Verschil tussen standpunt en argument
- Verschil tussen objectieve en subjectieve argumenten
- Verschillende soorten argumenten
- De verschillende argumentatieschema's

(Theorie:  63 t/m 69 en 73 op blz. 212 t/m 223)

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn synoniemen
van het woord 'stelling'?

Slide 3 - Woordweb

Standpunt
* Is een uitspraak/bewering/mening/opvatting/visie op of over een bepaald onderwerp.
* Kan impliciet zijn (niet letterlijk, wel op te maken uit de tekst).
* Je onderbouwt een standpunt met argumenten/tatie. Deze geven antwoord op de vraag: Waarom vind ik dit? 
* Je kunt een standpunt in twijfel trekken of het er niet mee eens zijn. Je hebt dan misschien tegenargumenten.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een ojectief (O) en een subjectief (S) argument?
A
Objectief berust op meningen en subjectief op controleerbare feiten.
B
Objectief berust op controleerbare feiten en subjectief op meningen.
C
Objectief vormt bewijs en subjectief vormt een waarderende uitspraak.
D
Objectief vormt een waarderende uitspraak en subjectief vormt bewijs.

Slide 5 - Quizvraag

Objectief of subjectief
* Objectieve argumenten zijn controleerbaar, op basis van feiten. Je noemt dit vaak bewijs. Het zijn de sterkste argumenten.
* Van subjectieve argumenten is de juistheid niet precies onderzocht. Zijn gebaseerd op een mening of opvatting. Een standpunt is ook een subjectieve, waarderende uitspraak!

Slide 6 - Tekstslide

Hoe noem je een argument dat geldig is, dus waarvan de inhoud klopt en dat relevant is voor het standpunt
A
invalide
B
drogreden
C
verzwegen
D
valide

Slide 7 - Quizvraag

Valide en verzwegen
* Een argument is valide (geldig) als het klopt qua inhoud en als het relevant is voor het standpunt.
* Een argument kan ook verzwegen zijn. Het wordt dan niet duidelijke uitgesproken. Je geeft een argument met nog een argument 'erachter'. 
"Er is veel ellende op de wereld. Als God bestond, zou er niet zoveel ellende zijn." (Dus: God bestaat niet).

Slide 8 - Tekstslide

Lees onderstaande zin
Die nieuwe roman van A.F.Th. van der Heijden is echt geweldig. Ik kan me helemaal vereenzelvigen met de hoofdpersoon en het verhaal is zó aangrijpend dat ik niet kon stoppen met lezen. 

Slide 9 - Tekstslide

Welk soort argument is dit?

Slide 10 - Open vraag

Emotioneel argument

Gebaseerd op gevoel of intuïtie. 
Zeer persoonlijk, dus subjectief.
Niet zo sterk. 

Slide 11 - Tekstslide

Lees onderstaande zin
Er moeten in deze wijk nodig sportveldjes worden aangelegd. Dan kunnen de bewoners zich uitleven en voelen ze zich meer met elkaar verbonden.

Slide 12 - Tekstslide

Welk soort argument is dit?

Slide 13 - Open vraag

Lees onderstaande zin
Het is verstandig om een planning voor toetsen te maken. Dat heb ik vorig jaar ook gedaan en de resultaten waren goed.

Slide 14 - Tekstslide

Welk soort argument is dit?

Slide 15 - Open vraag

Empirisch argument (ervaring)

* Voorval dat je zelf hebt beleefd
* Is valide als het de ervaring/gebeurtenis feitelijk heeft plaatsgevonden en niet eenmalig was.

Slide 16 - Tekstslide

Lees onderstaande zin
Het is zinloos drugs te verbieden. Kijk maar naar Amerika; daar is het ook niet gelukt alcohol uit te bannen door de verkoop ervan te verbieden.

Slide 17 - Tekstslide

Welk soort argument is dit?

Slide 18 - Open vraag

Voorbeeld(en)

* Als argument gebruik je één of meer voorbeeld(en) die het standpunt ondersteunen of illustreren.

Slide 19 - Tekstslide

Nut of (on)gewenst gevolg
* Argument om het nu of (on)gewenste gevolg van het gestelde uit te leggen.
* Is valide als het argument echt het gevolg is van wat in het standpunt beweerd wordt en als het gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.

Slide 20 - Tekstslide

Lees onderstaande zin
Op de Kanaalweg wordt veel te hard gereden. Dit jaar zijn er, net als vorig jaar, twee dodelijke slachtoffers gevallen. Ik pleit dan ook voor een wegversmalling en een snelheidsbeperking.

Slide 21 - Tekstslide

Welk soort argument is dit?

Slide 22 - Open vraag

Feitelijk argument
* Je gebruikt een controleerbaar feit als argument.
* Een feitelijk argument is meestal valide, tenzij de feiten verdraaid worden of het om een verkeerde redenering gaat.

Slide 23 - Tekstslide

Lees onderstaande zin
Schrijven leer je alleen door het veel te doen. Hetzelfde geldt voor het houden van presentaties en het voeren van een debat of discussie.

Slide 24 - Tekstslide

Welk soort argument is dit?

Slide 25 - Open vraag

Vergelijking (analogie)

* Is valide als de vergelijking ook daadwerkelijk opgaat en wat je noemt in de vergelijking gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, overtuigingen of meningen.

Slide 26 - Tekstslide

De Netflix-serie 'Bridgerton' is een goede serie, want de beste recensenten schrijven er lovend over.

Slide 27 - Tekstslide

Gezag of autoriteit

* Je doet een beroep op een autoriteit of deskundige (als hij het zegt moet het wel zo zijn).
* Is valide als diegene echt een autoriteit op dit gebied is of als 

Slide 28 - Tekstslide

De kracht van de zon wordt steeds schadelijker voor de gezondheid. In de komende tien jaar zal het aantal mensen met huidkanker dan ook sterk toenemen.

Slide 29 - Tekstslide

Veronderstelling of vermoeden
* Het argument is gebaseerd op een verwachting/veronderstelling.
* Valide als de veronderstelling is gebaseerd op algemeen aanvaarde (wetenschappelijke) opvattingen of onderzoeken.

Slide 30 - Tekstslide

Mensen moeten geen vlees eten. Dieren zijn ook levende wezens, die net zoveel recht hebben op een lang en gelukkig leven als mensen.

Slide 31 - Tekstslide

Moreel argument

* Gebaseerd op persoonlijke overtuiging, idealen of geloof. 
* Altijd subjectief

Slide 32 - Tekstslide

Noem twee argumentsoorten die niet voor
een breed publiek aanvaardbaar zijn.

Slide 33 - Woordweb

Opbouw van argumentatie
* Al je argumenten samen zijn je argumentatie.
* Deze kan op drie manier opgebouwd zijn:
                    - het 'want'-type
                    - het 'dus'-type
                    - een mengvorm van beide

Slide 34 - Tekstslide

'Want'-argumentatie
De structuur is:
                       standpunt - want - argument(en)

Tussen de beide delen past 'want' of een ander signaalwoord voor een redengevend verband, zoals 'omdat', 'namelijk' , 'hierdoor', 'zodoende', etc. 

Slide 35 - Tekstslide

'Dus'-argumentatie
De structuur is:
                     Argumenten - dus - conclusie (= standpunt)

Tussen de beide delen past 'dus' of een andere signaalwoord voor een concluderend verband, zoals 'kortom' of 'concluderend'. 

Slide 36 - Tekstslide

Mengvorm 'want' en 'dus'
De structuur is:
     Standpunt/bewering - want - argumenten - dus - conclusie

De conclusie is in deze structuur soms een herhaling van het standpunt. In een korte argumentatie is dit meestal niet nodig, in een langer betoog wel.

Slide 37 - Tekstslide

Vier argumentatiestructuren
1. Enkelvoudige argumentatie - Standpunt onderbouwd met één argument. 
Je kunt beter niet roken, want het is slecht voor je gezondheid.
2. Nevenschikkende argumentatie - Standpunt onderbouwd met meerdere hoofdargumenten (gelijkwaardig) 
Je kunt beter niet roken, want het is slecht voor je gezondheid en het kost heel veel geld. 

Slide 38 - Tekstslide

3. Onderschikkende argumentatie - Standpunt onderbouwd met hoofdargument met één of meer subargumenten.
Je kunt beter niet roken, want het is slecht voor je gezondheid. Je kunt er longkanker en COPD van krijgen.

4. Combinatie van ns/os argumentatie - Standpunt onderbouwd met twee of meer hoofdargumenten, waarvan één of meer met een subargument. 
Je kunt beter niet roken, want het is slecht voor je gezondheid. Je kunt er longkanker en COPD van krijgen. Bovendien kost het heel veel geld.

Slide 39 - Tekstslide

Argumentatieschema's
1. Oorzaak en gevolg - schrijver wijst op gevolg/oorzaak om (on)waarschijnlijkheid van de oorzaak/gevolg te onderbouwen - let op signaalwoorden als daardoor, doordat, ten gevolge van) 
2. Kenmerk of eigenschap - schrijver geeft eigenschappen van een persoon of verschijnsel om een standpunt over een andere eigenschap te onderbouwen (signaalwoorden van opsomming en toelichting)

Slide 40 - Tekstslide

3. Voor- en nadelen - schrijver geeft voor- en/of nadelen van gestelde actie/handeling met bedoeling een standpunt voor of tegen die actie/handeling te onderbouwen - signaalwoorden: voordeel...nadeel, positief...negatief etc.
4. Vergelijking - schrijver vergelijkt twee situaties om standpunt te onderbouwen. Wat voor het één geldt, geldt ook voor het ander - signaalwoorden: net als, zoals, zo ook, evenals etc.

Slide 41 - Tekstslide

5. Algemene uitspraak en voorbeelden - schrijver geeft voorbeelden van eigenschap/verschijnsel om standpunt over algemener voorkomen van die eigenschap/verschijnsel te onderbouwen - signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, ter illustratie.

Slide 42 - Tekstslide

Bijzonder taalgebruik / retoriek
- Suggestief taalgebruik = niet alleen de feiten geven, maar door woordkeuze ook je mening. Bijvoorbeeld 'die vrouw' in plaats van 'mevrouw Merbis'.
Komt soms dicht in de buurt van manipulatief taalgebruik, waarbij je de lezer echt probeert te beïnvloeden.

Retoriek = welsprekendheid = effectief of overtuigend spreken.

Slide 43 - Tekstslide

Het belangrijkste dat ik van deze les onthouden heb, is......

Slide 44 - Open vraag

Vond je deze les nuttig en leerzaam?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll