Lezen blok 3 (4H)

Vandaag
15 minuten lezen in Confettiregen
Theorie lezen blok 3 [63+64]
Aan de slag met opdrachten leesvaardigheid
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
15 minuten lezen in Confettiregen
Theorie lezen blok 3 [63+64]
Aan de slag met opdrachten leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

[63] Standpunt, argumenten en argumentatie
Samen lezen op blz. 222
Standpunt/stelling = een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp
Impliciet standpunt = het staat er niet letterlijk, maar je kunt het wel uit de tekst opmaken
Argumenten = die onderbouwen het standpunt. Het is het antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening?
Argumentatie = het standpunt en de argumenten waarmee je het standpunt ondersteunt of ontkracht

Tegenargument = argumenten tegen het standpunt, het ontkracht je standpunt
Tegenargument weerleggen = een tegenargument ontkrachten. Zo maai je het gras voor de voeten van de tegenstanders weg.

Slide 2 - Tekstslide

Een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp
Het staat er niet letterlijk, maar je kunt het wel uit de tekst opmaken
Die onderbouwen het standpunt. Het is het antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening.
Het standpunt en de argumenten waarmee je het standpunt odnersteunt of ontkracht.
Argumenten tegen het standpunt, het ontkracht je standpunt.
Een tegenargument ontkrachten. Zo maai je het gras voor de voeten van de tegenstanders weg.
Standpunt/stelling
Impliciet standpunt
Argumenteren
Argumentatie
Tegenargument
Tegenargument weerleggen

Slide 3 - Sleepvraag

[64] Objectieve en subjectieve argumenten
Samen lezen blz. 223

Objectieve argumenten = feitelijk uitspraken, gebaseerd op feiten, dit is een bewijs
Subjectieve argumenten = waarderende uitspraken, gebaseerd op een mening, gevoel of overtuiging

Argumenten moeten valide zijn = geldig zijn

Verzwegen argument = argumenten die niet duidelijk worden uitgesproken

Slide 4 - Tekstslide

Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan, want het is drie graden onder nul.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 5 - Quizvraag

Ik vind dat we vandaag beter niet naar buiten kunnen gaan, want het is koud.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 6 - Quizvraag

Ik ga morgen liever naar de Pathé dan naar het Fraterhuis, want de Pathé is dichterbij.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 7 - Quizvraag

Ik ga morgen liever naar de Pathé dan naar het Fraterhuis, want de Pathé is een betere bioscoop.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 8 - Quizvraag

Aan de slag
Maak startopdracht 1 (blz. 174)
--> gebruik de theorie op blz. 222-240


Slide 9 - Tekstslide

Vandaag
15 minuten lezen in Confettiregen
Theorie lezen blok 3
Aan de slag met opdrachten leesvaardigheid

Slide 10 - Tekstslide

[65] Soorten argumenten
Samen lezen blz. 224-225
Controleerbare feiten of onderzoek = een feit dat controleerbaar is --> meestal valide
Ervaring (empirisch argument) = een voorval dat je zelf hebt beleefd --> valide als het om ervaringen gaat die feitelijk hebben plaatsgevonden en niet eenmalig is 
Gezag of autoriteit (gezagsargument) = een beroep of autoriteit/deskundige (als hij het zegt, moet het wel zo zijn) of op  een betrouwbare bron (rapport, woordenboek enz.)
Vergelijking (analogie) = een vergelijking -->valide als de vergelijking gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, geloof, mening
Voorbeelden = voorbeelden die het standpunt ondersteunen
Nuttige of gewenste gevolgen=het nut of gewenste gevolg uit te leggen-->valide als de inhoud echt het gevolg is van de stelling
Ongewenste gevolgen =ongewenst gevolg uit te leggen --> valide als de inhoud echt het gevolg is van de stelling
Veronderstellingen of vermoedens=een verwachting of veronderstelling wordt gegeven --> valide als het uit onderzoek komt
Persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument)=persoonlijke overtuiging, religie --> subjectieve argumenten
Emoties (emotioneel argument) = gebaseerd op een gevoel of intuïtie --> subjectief, zeer persoonlijk en daardoor niet sterkt

Slide 11 - Tekstslide

Je kunt je kleding maar beter niet via internet bestellen. Ik heb daar geen goede ervaringen mee, kreeg vaak het verkeerde geleverd.
A
Emoties (emotioneel argument)
B
Ervaring (empirisch argument)
C
Persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument)
D
Vergelijking (analogie)

Slide 12 - Quizvraag

Elektrisch tandenpoetsen is veel beter dan met een gewone tandenborstel, want dat zegt mijn tandarts
A
Voorbeelden
B
Nuttige of gewenste gevolgen
C
Gezag of autoriteit (gezagsargument)
D
Ongewenste gevolgen

Slide 13 - Quizvraag

Je moet Philip geen geld lenen, want hij staat bij mij meer dan 100 euro in het krijgt.
A
Ongewenste gevolgen
B
Gezag of autoriteit (gezagsargument)
C
Vergelijking
D
Nuttige of gewenste gevolgen

Slide 14 - Quizvraag

Het is belachelijk om sigaretten duurder te maken. Kijk maar naar de verkoop van drank, die is door de prijsverhogingen ook niet afgenomen.
A
Gezag of autoriteit (gezagsargument)
B
Veronderstellingen of vermoedens
C
Emoties (emotioneel argment)
D
Vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag
Maak vraag 1 t/m 8 van startopdracht 2 
(blz. 175-177)

Eerder klaar?
Maak vraag 9 t/m 11 van startopdracht 2
(blz. 177-178)

Slide 16 - Tekstslide