Domein E

Reclame
Elke maandagmiddag van 12.30 tot 15.30 extra economietijd!!!!!

Opdrachten maken, vragen stellen, samen oefenen, samen de stof nog eens doornemen. 


Iedereen van harte welkom in lokaal C2.22A!!!!!!!!!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Reclame
Elke maandagmiddag van 12.30 tot 15.30 extra economietijd!!!!!

Opdrachten maken, vragen stellen, samen oefenen, samen de stof nog eens doornemen. 


Iedereen van harte welkom in lokaal C2.22A!!!!!!!!!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Examentraining
Domein E

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesopbouw
1. herhaling theorie
2. samen oefenen
3. opgaves maken

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruilen over de tijd


Ruilen over de tijd betekent consumptie nu vervangen door consumptie in de toekomst (of andersom).

Prijs van tijd bij lenen/sparen?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tijdvoorkeur
Als je een hoge tijdvoorkeur hebt dan hou je niet van sparen of beleggen; je wil NU genieten van het geld dat je hebt en dus NU consumeren. 
Als je een lage tijdvoorkeur hebt dan vind je het niet erg om te wachten met consumeren; je spaart/belegt graag.
Waar is de tijdvoorkeur van afhankelijk?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie / deflatie
  • Het stijgen van de prijzen is inflatie


  • Het dalen van de prijzen in deflatie 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld vragen aan de klas:

Als een fiets eerst €100,- kost de prijs stijgt naar € 200,- Is het Inflatie of deflatie

En Als een telefoon eerst €500 kost en nu € 400 is het Inflatie of deflatie
Begrotingssaldo 
Begrotingssaldo = Verschil tussen verwachten inkomsten en uitgaven.
Begrotingstekort= Meer uitgaven dan inkomsten.
Begrotingsoverschot =
Meer inkomsten dan uitgaven. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staatsschuld
  • Staatsschuld
  • Nederland 2020: 
  •      Schuld: €491mld
  •      Bbp: €778mld 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkomsten overheid

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitgaven overheid
  • Wegennet
  • Onderwijs
  • Salarissen ambtenaren
  • Zorg
  • Ziekenhuizen en andere zorginstellingen
  • Sociale zekerheid (uitkeringen)
  • Cultuur en wetenschap

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het groei en stabiliteitspact

Het groei en stabiliteitspact bestaat uit een aantal voorwaarden waaraan de lidstaten moeten voldoen om de inflatie te beperken.

Belangrijkste voorwaarden:
- staatsschuld mag niet boven 60% van het BBP uitkomen
- financieringstekort mag niet meer dan 3% van het BBP bedragen.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De AOW
  • De AOW is geregeld in de Algemene ouderdomswet (AOW).
  • De AOW is gebaseerd op het omslagstelsel.
  • Een omslagstelsel is gevoelig voor veranderingen in de      bevolkingsopbouw.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kapitaaldekkingsstelsel
Een pensioenfonds (bedrijfspensioen) werkt volgens het kapitaaldekkingsstelsel.

De werkenden van nu betalen premie voor hun eigen pensioenuitkering voor later.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indexcijfers


Formule: Indexcijfer jaar x =       getal jaar x
                                                                 getal basisjaar                 x 100

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen
Het volgende overzicht toont de ontwikkeling van het BBP (bruto binnenlands product) van Nederland voor de jaren 1995 t/m 1998 in miljarden guldens.
(Het BBP is de optelsom van de waarde van alle goederen en diensten die in Nederland worden geproduceerd.) (1996 = basisjaar)




a) Bereken het ontbrekende indexcijfer bij 1995. Rond af op een heel getal.
b) Bereken het ontbrekende indexcijfer bij 1997. Rond af op een heel getal.
c) Bereken het ontbrekende indexcijfer bij 1998. Rond af op een heel getal.





Jaar
1995
1996
1997
1998
BBP
302
315
330
352
Indexcijfer

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen
d) Met hoeveel procent is het BBP gestegen in 1998 t.o.v. 1996? Rond af op 1 decimaal.

e) Met hoeveel procent is het BBP gestegen in 1998 t.o.v. 1997? Rond af op 1 decimaal.
Jaar
1995
1996
1997
1998
BBP
302
315
330
352
Indexcijfer
96
100
105
112

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
Uitwerking a) €302 : €315 x 100 = 96

*Uitwerking b) €330 : €315 x 100 = 105
*Uitwerking c) €352 : €315 x 100 = 112
*Uitwerking d) Je vergelijkt hier met het basisjaar. In dit geval mag je dus de procentuele verandering aflezen. (112-100=) dus 12,0% verandering.
Je mag dit ook berekenen met de formule voor procentuele veranderingen. (Nieuw-Oud):Oudx100 >>> (112-100):100x100 = 12,0%
*Uitwerking e) Je vergelijkt hier niet met het basisjaar. Je mag hier de verandering niet zomaar aflezen, maar je moet rekenen met de formule voor procentuele veranderingen. (112-105):105x100=6,7%



Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verder oefenen met indexcijfers
http://www.economiematerialen.nl/index.php/rekenen/2-uncategorised/62-rekenen-met-indexcijfers

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken 
Opgave Overheidsfinanciën op koers?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies