oefening h9 en h10

oefening h9 en h10
Maak opdracht 1 t/m 3 in stilte.
Ben je klaar dan ga je leren voor het proefwerk
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

oefening h9 en h10
Maak opdracht 1 t/m 3 in stilte.
Ben je klaar dan ga je leren voor het proefwerk

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een progressief belastingtarief betekent:
A
Dat mensen met meer inkomen meer belasting betalen
B
Dat mensen met meer inkomen % minder belasting betalen
C
Dat mensen met meer inkomen minder belasting betalen
D
Dat mensen met meer inkomen % meer belasting betalen

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het marginale belastingtarief is
A
Het gemiddelde belastingtarief
B
Niet zo heel erg veel, het is het laagste tarief
C
Het hoogste tarief waarin je inkomen valt
D
Alle belastingschijf tarieven opgeteld en dan vergeleken met wat jij betaald.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gemiddelde heffingstarief is:
A
Altijd lager dan het marginale tarief
B
Gelijk aan het marginale tarief
C
Altijd hoger dan het marginale tarief
D
Kan hoger maar ook lager dan het marginale tarief zijn.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 1 belastingen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Esmée heeft een bruto jaarinkomen van
€ 75.000. Ze geeft jaarlijks €1.000 euro aan
giften.


Wat is haar verschuldigde inkomensheffing?
A
30.008,17 euro
B
30.528,17 euro
C
27.254,87 euro
D
32.528,71 euro

Slide 6 - Quizvraag

75.000 - 1.000 (giften) = 74.000 belastbaar inkomen.
schijf 1: 7.281,491 euro
schijf 2: 5.572,372 euro
schijf 3: 13.213,224 euro
schijf 4: 74.000 - 66.421 = 7.579 euro, dus 7.579 x 0,52 = 3.941,08 euro

Totaal alle schijven: 30.008,17 euro
Esmée betaalde dus 30.008,17 aan
inkomensheffing in dit jaar. Wat is haar
gemiddelde heffingstarief op basis van
haar inkomen van €75.000 ?

A
40,6%
B
40,3%
C
40,0%
D
40,7%

Slide 7 - Quizvraag

Vraag bij sheet 11:
75.000 - 1.000 (giften) = 74.000 belastbaar inkomen.
schijf 1: 7.281,491 euro
schijf 2: 5.572,372 euro
schijf 3: 13.213,224 euro
schijf 4: 74.000 - 66.421 = 7.579 euro, dus 7.579 x 0,52 = 3.941,08 euro

Totaal alle schijven: 30.008,17 euro
vervolg vraag 3 t/m 8
vraag 7
  • Stel je inkomen is €100.000
  • eerst 35% over 30.000
  • 40% over 40.000
  • 60% over 30.000

  • schrijf 1 met €2.000 omhoog
  • eerst 35% over 32.000
  • 40% over 40.000
  • 60% over 28.000

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I: Bij nivellering worden de inkomensverschillen groter.
II: hoe hoger de hypotheekrente aftrek hoe groter de nivellering.
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
alleen I juist
D
alleen II juist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Directe belastingen bestaan uit inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2
vraag 2
Besteedbaar inkomen €62.500 x 72%=€45.000
4 miljoen x €45.000=180 miljard 
  • €20 miljard is de hypotheekrente voordeel van 45% van 20 miljard is 9 miljard.
  • Marginaal tarief is nu nog maar 25% van 20 miljard dit is 5 miljard.
  • Ze lopen dus 4 miljard mis. Dit is per persoon 4miljard/4 miljoen = €1.000
  • €1000/45.000 x 100%=2.2%


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Totale belastinginkomsten zijn €300 mln en BBP is 1 miljard. Wat is de collectieve lastendruk?
A
3%
B
33.3%
C
30%
D
333%

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen het nominale en het reële nationaal inkomen?
A
De afschrijvingen op kapitaalgoedenen
B
Reële is per capita en het nominale niet
C
Reële geeft de koopkracht weer en het nominale niet.
D
Reële is bepaald op basis van werkelijke cijfers en het nominale niet.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit dat een lagere collectieve lastendruk kan leiden tot een hogere economische groei.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit dat een lagere collectieve lastendruk kan leiden tot een hogere rente.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 3 lastenverlichting

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak je taken af.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies