26/2 ingezonden brief 2h les 1


De ingezonden brief
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


De ingezonden brief

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Korte activiteit

  • Instructie/quiz
  • Werken 

Slide 2 - Tekstslide

Spelen met woorden: rebus
Geef iedereen de kans om de rebus op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Bekijk eerst de rebus goed en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide


Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide


Slide 7 - Open vraag

Lesdoel:
Aan het einde van deze les(senserie):
  • weet ik wat een ingezonden brief is;  
  • kan ik benoemen wat feit, mening, standpunt en argument betekent;
  • kan ik subjectief en objectief benoemen en onderscheiden;
  • begrijp ik hoe een ingezonden brief is opgebouwd;  
  • kan ik een ingezonden brief beoordelen op de kenmerken die daarbij horen;
  • kan ik op basis van een bouwplan een betogende brief schrijven;  
  • kan ik argumenten bedenken en deze in een betogende tekst (de brief) uitwerken;  
  • kan ik mijn geschreven tekst kritisch nakijken op spelling en zinsbouw. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat staat er in de inleiding van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver
D
Het standpunt van de schrijver

Slide 10 - Quizvraag

Wat staat er in de kern van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver
D
het standpunt van de schrijver

Slide 11 - Quizvraag

Wat staat er in het slot van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver

Slide 12 - Quizvraag

Hoe wordt de mening van de schrijver ook wel genoemd?
A
het argument
B
het standpunt

Slide 13 - Quizvraag

In de conclusie herhaalt de schrijver zijn standpunt of mening.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Ingezonden brief

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een ingezonden brief?
  • Een reactie op een artikel in een krant of tijdschrift.
  • Het is een mini-betoog: je geeft je mening, onderbouwt met argumenten, waarmee je de lezers van jouw brief wil overtuigen.

Tekstdoel: overtuigen 
--> betogende tekst 
--> mening van de schrijver + argumenten

Slide 16 - Tekstslide




(Denk aan correcte spelling en minimaal 100 woorden tijdens de toets/minimaal een half A4 tot maximaal heel A4)
Titel

Inleiding:

  • (artikel waarop je reageert: bron (schoolkrant) + datum)
  • samenvatting van artikel in een zin.
  • jouw mening - ik vind
(Witregel)




Kern:
  • argumenten (minimaal drie) - omdat, want, daarom...
  • รฉรฉn alinea per argument

(Witregel)

Slot:

  • conclusie - dus...
  • herhalen mening  + eventueel advies/uitsmijter
(Witregel)
Naam, plaats




Indeling van de ingezonden brief: I K S

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen en/of leren in stilte!








In de schoolkrant van afgelopen week stond dat je vanaf nu bij elke keer dat je te laat bent strafregels zal moeten gaan schrijven. Er komen steeds meer leerlinge te laat in de les en school wil dat dit stopt. De docenten moeten heel streng in Magister invullen of een leerling te laat is. Als de leerling te laat is, krijgen deze leerling en de ouders van deze leerling een mailt waarin staat dat je te laat bent en schrijfwerk moet ophalen bij de receptie. Dit schrijfwerk moet je de volgende dag weer bij de receptie inleveren, Niet inleveren is verdubbelen voor de volgende dag.

Schrijf een ingezonden brief naar de schoolkrant, waarin je uitlegt waarom je voor of tegen deze maatregel bent.


timer
25:00

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les(senserie):
  • weet ik wat een ingezonden brief is;  
  • kan ik benoemen wat feit, mening, standpunt en argument betekent;
  • kan ik subjectief en objectief benoemen en onderscheiden;
  • begrijp ik hoe een ingezonden brief is opgebouwd;  
  • kan ik een ingezonden brief beoordelen op de kenmerken die daarbij horen;
  • kan ik op basis van een bouwplan een betogende brief schrijven;  
  • kan ik argumenten bedenken en deze in een betogende tekst (de brief) uitwerken;  
  • kan ik mijn geschreven tekst kritisch nakijken op spelling en zinsbouw. 

Slide 22 - Tekstslide

Ik kan de opbouw van een ingezonden brief herkennen en benoemen.

๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 23 - Poll

Ik kan een ingezonden brief op inhoud en kenmerken beoordelen.

๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 24 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 25 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 26 - Open vraag

Tekstdoelen

Slide 27 - Tekstslide

Tekstdoel
De schrijver wil..
Voorbeeld tekstsoort
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
dat je iets te weten komt
je overhalen om iets te doen
dat je zijn mening overneemt
je vermaken
krantenbericht, verslag nieuwsbericht, leesboek
reclametekst, uitnodiging, advertentie
bespreking van een film of boek (recensie), betoog, column
verhaal, leesboek, strip, roman, rap, mop

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Functies tekstdelen
Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de
interesse van de lezer wekken. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
โ€ข een gebeurtenis beschrijven;
โ€ข een mening over het onderwerp geven;
โ€ข een vraag over het onderwerp stellen.
Midden: gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
โ€ข Slot: de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren,
bijvoorbeeld:
โ€ข de belangrijkste informatie uit de tekst kort samenvatten;
โ€ข een conclusie trekken;
โ€ข de vraag uit de inleiding beantwoorden


Vaak hebben ze een vaste structuur!

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Wat is een alinea??

'Een alinea is een verzameling zinnen die met elkaar samenhangen. Alineaโ€™s zijn als het ware de bouwstenen van je tekst: de kleinere eenheden binnen het geheel. Elke alinea stelt รฉรฉn onderwerp centraal.'

Elke alinea begint op een nieuwe regel (na een โ€˜returnโ€™). 

Het woord alinea komt uit het Latijn en betekent letterlijk โ€˜nieuwe regelโ€™. Letterlijk: โ€˜van de lijn af, van de regel afโ€™.

Op websites en in (korte) brieven en mails staat vaak voor en na elke alinea een witregel.

In langere en gedrukte teksten, zoals brochures, artikelen, tijdschriften, kranten en boeken, komt er niet altijd een witregel. Wel springt de eerste regel van elke alinea vaak iets in (dat wil zeggen dat hij iets rechts van de linkerkantlijn begint).

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Feit of mening

Slide 34 - Tekstslide

Mening geven

- Uitleg geven over jouw mening

- Subjectieve argumenten
(Sentimenteel = met emotie)
Overtuigen

- Anderen overhalen jouw mening te delen

- Objectieve argumenten
(Ongevoelig = emotieloos)

Slide 35 - Tekstslide

Persoon en zaak - subject matter

Informatie die op feiten is gebaseerd wordt ook wel objectief genoemd: de informatie wordt aangeboden als een meetbare zaak (object). Meningen zijn subjectief: het uitgangspunt is de persoon (het subject). 
Sommige tekstvormen, zoals verslagen, nieuwsberichten of achtergrondartikelen, zijn bij uitstek objectief: het tekstdoel is informeren. 
Andere tekstvormen, zoals betogen, recensies of ingezonden brieven, hebben juist per definitie een subjectief karakter. De meeste subjectieve teksten bevatten ook objectieve informatie (zo geeft een recensent pas zijn mening over een film of game nadat hij die aan het begin van zijn recensie feitelijk beschreven heeft).


In de grammatica wordt het onderwerp ook wel subject genoemd, in het Nederlands maar ook in andere talen (subject, Subjekt, sujet). Het subject is datgene wat of degene die een handeling verricht, die bijvoorbeeld iets pakt. Dat iets is dan het lijdend voorwerp, in de grammatica ook wel object genoemd (object, Objekt, objet).

Subject = onderwerp
Object = lijdend voorwerp

Slide 36 - Tekstslide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld
De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.
= controleerbaar
= waar of niet waar

Slide 37 - Tekstslide

Mening (standpunt)
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
  • Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens
Voorbeeld
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 38 - Tekstslide

Argument (reden)
  • Een argument is de uitleg waarmee je een mening verdedigt --> waarom diegene die mening heeft.
  • Herken je aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk en immers


Voorbeeld
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 39 - Tekstslide