begint meestal met 'aan' of 'voor' .
Het woordje 'aan' kun je ook weglaten (al verandert dan de volgorde van de zin vaak).
Ik geef het boek aan de meisjes. - Ik geef de meisjes het boek.
Bij 'voor' doet het onderwerp meestal iets voor een ander, het meewerkend voorwerp. Ik koop voor jou een boek.