les 4

Lezen
timer
10:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Nakijken opdracht 4

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat
maken opdracht 1


timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1
1 zo rood als een biet = heel rood
2 smeekt om = heeft heel hard nodig
3 koeien van fouten = grote fouten
4 viswijf = onbeschaafde, schreeuwerige vrouw
5 een leger = een heleboel; een grote groep
6 vist (naar) = probeert te krijgen
7 als sneeuw voor de zon = heel snel

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1
8 liet haar schrille kreten horen = was zeer luid te horen; werd hard geluid
9 brandde = was vol (van); had een zeer groot (verlangen) naar
10 kijkt uit = geeft een mooi uitzicht (over)

Slide 5 - Tekstslide

Beeldspraak
Beeldspraak is het figuurlijk gebruiken van woorden.
Verschillende vormen zijn o.a.
- vergelijking
- metafoor
- personificatie

Slide 6 - Tekstslide

Vergelijking
Je zet twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld
Sanne lijkt wel een prinses 
Sanne is het object, zij wordt vergeleken met een prinses
Prinses is in dit geval het beeld.

Slide 7 - Tekstslide

Metafoor
Een metafoor lijkt op een vergelijking, alleen noem je bij een metafoor alleen het beeld. Het object wordt weggelaten:
De prinses van de klas... Dat meisje is niet echt een prinses, maar gedraagt zich alleen zo.

Slide 8 - Tekstslide

Metafoor
Spreekwoorden zijn vaak metaforen!
Werkwoorden kunnen ook een metafoor zijn. Dan wordt niet de letterlijke betekenis bedoeld:
De overheid gaar snoeien in de uitgaven
Snoeien is hier niet een heg bijknippen, maar het verminderen van de uitgaven.

Slide 9 - Tekstslide

Personificatie
Bij een personificatie geef je een niet-menselijk figuur/ding menselijke eigenschappen
- De wind fluistert...
- De zon streelde...

Slide 10 - Tekstslide

zo rood als een biet
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 11 - Quizvraag

smeekt om
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 12 - Quizvraag

koeien van fouten
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

viswijf
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

een leger
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

vist naar
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

als sneeuw voor de zon
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 17 - Quizvraag

liet haar schrille kreten horen
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

brandde
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

kijkt uit
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metafoor in een werkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Opdracht 3
maken opdracht 3

huiswerk is afmaken opdracht 3, als je het niet af hebt
maken opdracht 4

Slide 21 - Tekstslide