Ma 6 febr grammatica blok 4 Hoofdzinnen en bijzinnen

Hoofdzinnen en bijzinnen
1 / 51
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdzinnen en bijzinnen

Slide 1 - Woordweb

Hoofdzin versus bijzin

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdzin en bijzin

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik kan een hoofdzin en bijzin herkennen.

Ik weet hoe ik een hoofdzin en bijzin vind.

Ik weet wat nevenschikkende voegwoorden zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 5 - Tekstslide

Voegwoorden
- Met voegwoorden plakken zinnen aan elkaar.
- Voor een voegwoord vaak een komma, behalve bij en en of 
- Een voegwoord kan ook aan het begin van een zin staan!

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdzin, bijzin
hoofdzin, hoofdzin
bijzin, hoofdzin
Hij heeft zijn fiets gepoetst, nadat hij in het bos was wezen crossen.
Terwijl zij de kamer stofzuigde, lapte hij de ramen.
Zij vierden feest, maar ze dachten niet aan de buren.

Slide 7 - Sleepvraag

Hij kan zich niet concentreren, doordat zijn radio aan is.
Bijzin
Hoofdzin

Slide 8 - Sleepvraag

Hoofdzin, bijzin
hoofdzin, hoofdzin
bijzin, hoofdzin
Hij heeft zijn fiets gepoetst, nadat hij in het bos was wezen crossen.
Terwijl zij de kamer stofzuigde, lapte hij de ramen.
Zij vierden feest, maar ze dachten niet aan de buren.

Slide 9 - Sleepvraag

Omdat ik jarig ben,
moet ik vanmiddag boodschappen doen.
hoofdzin
bijzin

Slide 10 - Sleepvraag

Horen de zinnen bij het begrip hoofdzin of bijzin?
Tekst
Hoofdzin
Bijzin
Als je deze zin weghaalt, houd je een complete zin over
PV en OND kunnen gescheiden worden door ander woordje 

Slide 11 - Sleepvraag

bijzin + hoofdzin 
hoofdzin + hoofdzin 
hoofdzin + bijzin
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
hoofdzin + bijzin + bijzin
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes, omdat zij die zo lekker vindt. 
Als je vanavond langskomt, zal ik je het allerlaatste nieuwtje vertellen. 
Ik kom vanavond langs en ik vertel jou dan het laatste nieuwtje. 
Toen opa rookte, vond ik dat vies.

Slide 12 - Sleepvraag

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn. Als de zin samengesteld is, geef dan aan of de zin onderschikkend of nevenschikkend is.
enkelvoudig
een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. Er kunnen wel meer werkwoorden zijn. Deze werkwoorden zijn samen onderdeel van het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)
EV
samengesteld
een samengestelde zin heeft twee (of meer) persoonsvormen.
Verander de zin van tijd om te zien wat de persoonsvormen zijn.
Een samengestelde zin is nevenschikkend of onderschikkend.
Nevenschikkend: twee hoofdzinnen (voegwoorden: en, maar, want, of)
Onderschikkend: hoofdzin en bijzin(nen) (HZ-BZ of BZ-HZ). Onderwerp en persoonsvorm staan in de bijzin uit elkaar of kunnen uit elkaar geplaatst worden door het woordje niet ertussen te plaatsen.
SG
enkelvoudige zin
samengestelde zin
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
De uitblinkende middenvelder wilde nog niet zeggen of hij nog een jaar blijft.
De supporters hopen dat hij besluit nog een jaar bij hun club blijft.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.
De trainer blijft nog een seizoen of hij gaat toch met pensioen.

Slide 13 - Sleepvraag

Voegwoorden
nevenschikkende voegwoorden: en, maar, want, of.

onderschikkende voegwoorden: omdat, toen, nadat, voordat

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk voor di 7 febr
Maken opdr. 1 t/m 4

Leren de hoofdzinnen en bijzinnen
Presentaties: Darlica en Denny

Slide 15 - Tekstslide

Voegwoorden
  1. Nevenschikkende voegwoorden: en, dus, maar, of, want 
  2. Onderschikkende voegwoorden: aangezien, omdat, terwijl, toen, zodra, dat...

Slide 16 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Samengestelde zinnen bestaan uit hoofdzinnen en/of bijzinnen.



Slide 17 - Tekstslide

Horen de zinnen bij het begrip hoofdzin of bijzin?
Tekst
Hoofdzin
Bijzin
Als je deze zin weghaalt, houd je een complete zin over
PV en OND kunnen gescheiden worden door ander woordje 

Slide 18 - Sleepvraag

Omdat ik jarig ben,
moet ik vanmiddag boodschappen doen.
hoofdzin
bijzin

Slide 19 - Sleepvraag

bijzin + hoofdzin 
hoofdzin + hoofdzin 
hoofdzin + bijzin
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
hoofdzin + bijzin + bijzin
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes, omdat zij die zo lekker vindt. 
Als je vanavond langskomt, zal ik je het allerlaatste nieuwtje vertellen. 
Ik kom vanavond langs en ik vertel jou dan het laatste nieuwtje. 
Toen opa rookte, vond ik dat vies.

Slide 20 - Sleepvraag

Hoofdzin, bijzin
hoofdzin, hoofdzin
bijzin, hoofdzin
Hij heeft zijn fiets gepoetst, nadat hij in het bos was wezen crossen.
Terwijl zij de kamer stofzuigde, lapte hij de ramen.
Zij vierden feest, maar ze dachten niet aan de buren.

Slide 21 - Sleepvraag

Voegwoord bij 2 hoofdzinnen
(nevenschikkend)
Voegwoord bij hoofdzin en bijzin
(onderschikkend)
en
maar
want
omdat
terwijl
dat

Slide 22 - Sleepvraag

Hoofdzinnen en bijzinnen
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
- twee hoofdzinnen
- een hoofdzin en een bijzin


Slide 23 - Tekstslide

Onderschikking is een combinatie van
A
Allemaal hoofdzinnen
B
Hoofdzin(nen) en minstens één bijzin
C
Minstens één hoofdzin en meerdere bijzinnen
D
Alleen maar bijzinnen

Slide 24 - Quizvraag

Saar is goed in Nederlands en ik ben goed in wiskunde.

Dit zijn...
A
Een hoofdzin en een bijzin
B
Twee hoofdzinnen
C
Twee bijzinnen

Slide 25 - Quizvraag

Waaruit kan een samengstelde zin bestaan?
A
hoofzin en bijzin
B
zinnen
C
geen idee
D
een of meerdere hoofdzinnen en/of een of meerdere bijzinnen

Slide 26 - Quizvraag

De docent heeft het uitgelegd en de leerlingen snappen het.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 27 - Quizvraag

Ik ben benieuwd of jullie het snappen.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 28 - Quizvraag

Omdat ik zo vaak mijn handen was, heb ik heel ruwe handen gekregen.
In deze zin is de er sprake van:
A
twee hoofdzinnen
B
een bijzin en een hoofdzin
C
een hoofdzin en een bijzin
D
twee bijzinnen

Slide 29 - Quizvraag

Omdat Boer zoekt vrouw een van de best gekeken programma's is, wordt het primetime uitgezonden.
A
Het zijn twee hoofdzinnen.
B
Het is een hoofdzin en een bijzin.
C
Het is een bijzin en een hoofdzin.
D
Het zijn twee bijzinnen.

Slide 30 - Quizvraag

Hoofdzin of bijzin?
‘(1)Ilse kan niet pinnen, (2) omdat haar saldo te laag is.’
A
1 = hoofdzin, 2 = bijzin
B
1 = bijzin, 2 = hoofdzin
C
1 en 2 zijn allebei hoofdzinnen
D
1 en 2 zijn allebei bijzinnen

Slide 31 - Quizvraag

In Nederland moet iedereen zoveel mogelijk thuisblijven, want er heerst een virus.
A
Dit zijn twee hoofdzinnen.
B
Dit zijn hoofdzin en bijzin.
C
Dit zijn bijzin en hoofdzin.
D
Dit zijn twee bijzinnen.

Slide 32 - Quizvraag

Ik pak mijn boeken en ga naar school. Welke uitspraak klopt?
A
Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin
B
Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin + 1 bijzin
C
Deze zin bestaat uit 2 bijzinnen
D
Deze zin bestaat uit 2 hoofdzinnen

Slide 33 - Quizvraag

Piet heeft een krantenwijk, want hij spaart voor een brommer, omdat hij heel ver van school woont.
A
Deze zin bestaat uit twee hoofdzinnen.
B
Deze zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin.
C
Deze zin bestaat uit een hoofdzin en twee bijzinnen.
D
Deze zin bestaat uit twee hoofdzinnen en een bijzin.

Slide 34 - Quizvraag

De leerling stelde een vraag toen de docent klaar was met uitleggen.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 35 - Quizvraag

Netflix concurreert met de BBC, want de serie de Crown is echt gericht op Britten
A
Deze zin bestaat uit twee hoofdzinnen
B
Deze zin bestaat uit een hoofd- en een bijzin
C
Deze zin bestaat uit twee bijzinnen
D
Deze zin bestaat uit een bij- en een hoofdzin

Slide 36 - Quizvraag

1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin; zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.

Slide 37 - Quizvraag

2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]
A
Zin 2a en 2b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 2a en 2b zijn beide bijzinnen.
C
Zin 2a is een hoofdzin; zin 2b een bijzin.
D
Zin 2a is een bijzin; zin 2b een hoofdzin.

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Voegwoorden
- nevenschikkende voegwoorden
- onderschikkende voegwoorden

Slide 41 - Tekstslide

voegwoorden

Slide 42 - Tekstslide

Voegwoorden

Slide 43 - Tekstslide

Voegwoorden die een hoofdzin en een bijzin aan elkaar voegen zijn
A
nevenschikkende voegwoorden
B
onderschikkende voegwoorden

Slide 44 - Quizvraag

Wat zijn voegwoorden?
A
voegwoorden verbinden twee woorden, zinnen, woordgroepen met elkaar
B
voegwoorden verbinden zinnen met elkaar

Slide 45 - Quizvraag

Hieronder staan 3 voegwoorden.
Kun jij de 3 voegwoorden vinden?
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 46 - Quizvraag

Wat denk jij dat voegwoorden zijn?
A
Voegwoorden verbinden alinea's met elkaar
B
Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar
C
Voegwoorden verbinden teksten met elkaar
D
Voegwoorden verwijzen terug naar iets wat eerder genoemd is in een zin

Slide 47 - Quizvraag

onderschikkende voegwoorden verbinden een bijzin met een hoofdzin:
A
juist. Voegwoorden: aangezien, dat, tewijl, toen, voordat, zodat etc
B
onjuist Voegwoorden: en, ook

Slide 48 - Quizvraag

Waaruit kan een samengestelde zin bestaan?
A
hoofdzin en hoofdzin
B
hoofdzin en bijzin
C
nevenschikkende voegwoorden
D
onderschikkende voegwoorden

Slide 49 - Quizvraag

Piet wil yoghurt, maar dat mag niet.
Hoeveel voegwoorden?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 50 - Quizvraag

Huiswerk voor donderda9
Maken de opdrachten van grammatica blok 4
blz. 189 t/m 194

Slide 51 - Tekstslide