10/2 hoofd- en bijzinnen en voegwoorden 3h

Grammatica 10/2 3h
  • Lezen (10 min.)
  • Grammatica herhaling + oefenen
  • Voorbereiding toets: (leren gram.boekje t/m hoofdstuk 7)->antw. op ELO
  • redekundig ontleden (zinsontleding)
  • bijzinnen + hoofdzinnen + voegwoorden
  • woordsoorten
  • oefenen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 10/2 3h
  • Lezen (10 min.)
  • Grammatica herhaling + oefenen
  • Voorbereiding toets: (leren gram.boekje t/m hoofdstuk 7)->antw. op ELO
  • redekundig ontleden (zinsontleding)
  • bijzinnen + hoofdzinnen + voegwoorden
  • woordsoorten
  • oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Stillezen 
Je pakt je leesboek en gaat stillezen.
Geen leesboek? Meld dit bij mij en leen er een.




timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Volgorde van redekundig ontleden
1) Zoek persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen
2) Zoek alle andere werkwoorden + pv=wg Wordt er iets over het onderwerp gezegd wat is is/wordt/blijft=ng
3) Vraag wie/wat+ng/wg=ow
4) Vraag wie/wat+wg+ow=lv-> zit niet in een zin met nwg!
5)Vraag aan of voor wie/wat+wg/ng+ow+(lv)=mw.vw.
6) bwb= overige zinsdelen

Slide 3 - Tekstslide

WG OF NG?
Werkwoordelijk
gezegde = doen (activiteit)
Naamwoordelijk
gezegde = zijn (toestand)

Slide 4 - Tekstslide

Ng=(hww) + kww + nd

Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit een koppelwerkwoord (evt. een hulpwerkwoord als persoonsvorm) + een naamwoordelijk deel dat iets zegt over het onderwerp

Je kunt tussen het onderwerp en het naamwoordelijk deel een =-teken zetten.

Voorbeeld: Hij is ziek geweest.

ng=is ziek geweest

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn de koppelwerkwoorden?

Koppelwerkwoorden zijn een vorm van:

zijn

worden

blijven

blijken

lijken 

schijnen (ZWOBBELS)


Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld ng

Hij is een aardige jongen. ng=is een aardige jongen

Zij blijft heel vrolijk. ng=blijft heel vrolijk

Wordt het feestje gezellig? ng=wordt gezellig




Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan ng
  1. Zoek de pv
  2. Zoek evt. andere ww in de zin.
  3. Is een van de ww misschien een koppelwerkwoord? (leer deze uit je hoofd!)
  4. Check: wat is het onderwerp? Wordt er iets over het onderwerp gezegd wat het is/wordt/blijft/lijkt/schijnt? Zo ja, dan ng. Zo nee, dan heb je te maken met een wg. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Een zin die bestaat uit meerdere persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.

In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. Er kan geen ander zinsdeel tussen staan.


Slide 9 - Tekstslide

Hoe herken je hoofd- en bijzin?
Probeer tussen het onderwerp en de persoonsvorm het woord 'niet' of 'gisteren' te plaatsen. Als dit kan, dan is het een bijzin. Kan dit niet, dan is het een hoofdzin.
Je kan ook een hoofd- en bijzin herkennen aan de voegwoorden. (zie volgende dia's)

Slide 10 - Tekstslide

Nevenschikking (hoofdzinnen)
Een hoofdzin heeft 3 kenmerken:
1. De woordvolgorde is hetzelfde als in een enkelvoudige zin. Onderwerp en pv staan naast elkaar
2. De pv staat op de 1e of 2e plaats in de zin.
3. Nevenschikkend voegwoorden: en, maar, want, of 
(leer deze woorden uit je hoofd!)


Slide 11 - Tekstslide

Onderschikking
Een bijzin heeft 3 kenmerken
1. Onderwerp en pv zijn gescheiden of je kunt ze scheiden
2. de pv staat op de laatste of de één na laatste plaats
3. De bijzin is een zinsdeel van de hele zin.
Onderschikkend voegwoord: aangezien, als, dat, doordat, hoewel, nadat, of, omdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat.. enz.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe vind je de hoofdzin?
  • Onderstreep de persoonsvorm en het onderwerp. 
  • Kijk of die naast elkaar staan.
  • Onderstreep het voegwoord.
  • Kijk of het hier om een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord gaat. 

Slide 13 - Tekstslide

Noteer het eerste en laatste woord van de hoofdzin. 
1. Toen de bel ging, renden de leerlingen naar buiten.
2. Ga jij met ons mee of blijf jij hier?
3.  Vorige week is mijn oma in het ziekenhuis opgenomen, nadat ze van de trap was gevallen.
4.  Ik kan me herinneren dat jij mij dat hebt gevraagd.
5.  Simone had geen zin om Netflix te kijken, want ze had die film al gezien.
6.  Laat mij weten wanneer je zover bent!
8. Jim gaat vanmiddag voetballen en morgen moet hij  tennissen.

Slide 14 - Tekstslide

Tussenwerpsels(tw)
Uitroepen en klanknabootsingen

  • Bevestiging: ja, nee, jawel
  • Emotie: au, ach, hoera, bah, hèhè
  • Sociaal contact: goedenavond, hoi, sorry, halt
  • Klanknabootsing: miauw, woef, toktok, brrr, plof, tuut


  • Hé, let je ook mee op?
  • Nou nou, jij hebt ook eindelijk je bord leeg.
  • Hiep hiep hoera!


Slide 15 - Tekstslide

oefenen
  • Kies uit:
  • maken opdrachten Grammaticaboekje en zelf nakijken (antwoorden staan op ELO)
  • oefenen Grammatica op Cambiumned.nl

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video