C7-§3 Bijv. naamwoord- mavo1



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Ca. 15 minuten stil lezen
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis! Jas over de stoel, IPad in de tas
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Ca. 15 minuten stil lezen
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis! Jas over de stoel, IPad in de tas

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je bijvoeglijke namen  kunt spellen 

Slide 3 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
Je zegt bijvoorbeeld: Wat een leuk idee! Het bijvoeglijk naamwoord leuk vertelt iets over het zelfstandig naamwoord idee.
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met -e):
– lekker: een lekker dessert; het lekkere dessert.
– lang: een lang verhaal; het lange verhaal.


Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord
Zet een -e achter het woord: klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.


Slide 4 - Tekstslide

Let op: soms moet je daarnaast
een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): lief → lieve; naïef → naïeve.
een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): grijs → grijze; serieus → serieuze.
de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: fris → frisse; glad → gladde.
een a, e, o of u (klinker) weghalen: traag → trage; zuur → zure.



Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en: houten, papieren, wollen, maar niet altijd (een nylon tas).

Slide 5 - Tekstslide



Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord.
Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord: een mooie, heel beroemde film (zn).

Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: 
De film is mooi en heel beroemd.





Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden:

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten.
Zet het iedere keer zo in je schrift:
cursus-C-paragraaf-§---bladzijde-blz.---opdracht-opdr.
vul in,
Staat er: omcirkel, vul in,onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. 
Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 17 - Tekstslide

Maken:
Cursus 7
§ 3 bijvoeglijk naamwoord
blz. 232
opdr. 1 t/m 5

Is je klasgenoot ook klaar, dan maak je samen opdr. 6

Slide 18 - Tekstslide

C7-§3 Bijv. naamwoord- mavo1

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide