Kadar Unit 3 Australia 3.4 Reading 8-11

Kadar Unit 3 Australia 3.4 reading -8
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kadar Unit 3 Australia 3.4 reading -8

Slide 1 - Tekstslide

Learning objectives 
  • Countable and uncountable nouns 
  • Reading 3.4 exercise 8,9,10. 

Slide 2 - Tekstslide

Telbare (countable) and niet-telbare (uncountable) woorden
1. Banana                                         3. bottle of water 



2. honey                                           4. money    

Slide 3 - Tekstslide

Regel
  • We gebruiken many   bij woorden die je kunt tellen, zoals sweaters.
  • We gebruiken much  bij woorden die je niet kunt tellen, zoals money.

Slide 4 - Tekstslide

I have ______ books that are on my tabel.
A
many
B
much

Slide 5 - Quizvraag

How ______ sugar do you want in your tea.
A
many
B
much

Slide 6 - Quizvraag

We don't listen to _____ music at home.
A
many
B
much

Slide 7 - Quizvraag

Have you got ____ childern in your class.
A
many
B
much

Slide 8 - Quizvraag

Regel 
1. A few = een paar / enkele (voor telbare dingen)
Voorbeeld: I have a few friends. → Ik heb een paar vrienden.
2. Few = weinig (voor telbare dingen, met de betekenis dat het bijna niets is)
Voorbeeld: I have few friends. → Ik heb weinig vrienden. (bijna geen)
3. Many = veel (voor telbare dingen)
Voorbeeld: She has many books. → Ze heeft veel boeken.
4. A little = een beetje (voor niet-telbare dingen)
Voorbeeld: I have a little sugar. → Ik heb een beetje suiker.

Little = weinig (voor niet-telbare dingen, met de betekenis dat het bijna niets is)
Voorbeeld: I have little sugar. → Ik heb weinig suiker. (bijna geen)

Much = veel (voor niet-telbare dingen)
Voorbeeld: She doesn’t drink much water. → Ze drinkt niet veel water.

Slide 9 - Tekstslide

I have ___ apples in my bag.
A
A few
B
few

Slide 10 - Quizvraag

There are ___ people in the classroom today. It feels empty.
A
few
B
many

Slide 11 - Quizvraag

She has ___ homework to do, so she can relax later.
A
a little
B
few

Slide 12 - Quizvraag

We bought ___ chairs for the party, but we might need more.
A
a few
B
a little

Slide 13 - Quizvraag

He has ___ friends because he just moved to a new city.
A
few
B
many

Slide 14 - Quizvraag

*A lot of* is used in  bevestigende zinnen. 
- Countable nouns: She has a lot of friends. (friends = countable)
- Uncountable nouns: There is a lot of water in the bottle.  (water = uncountable)
In negative sentences and questions, we usually use much or many. 
Examples:
- ❌ I don’t have a lot of time. → ✅ I don’t have much time.
- ❌ Do you have a lot of books? → ✅ Do you have many books?




Slide 15 - Tekstslide

She has ___ homework to do before the weekend.
A
alot of
B
much

Slide 16 - Quizvraag

There aren’t ___ chairs in the room.
A
a lot of
B
many

Slide 17 - Quizvraag

Do you drink ___ coffee in the morning?
A
much
B
a lot of

Slide 18 - Quizvraag

We saw ___ birds in the park yesterday.
A
many
B
much

Slide 19 - Quizvraag

Opdracht 8,9, 10 in pairs
Als je hulp nodig hebt, laat het me weten. 😊

Slide 20 - Tekstslide

Goals
Exercise 8,9,10 klaar 
Dat maakt het makkelijker om **much, many** en **a lot of** correct te gebruiken. 

Slide 21 - Tekstslide