Herhaling hoofdstuk 1 (par. 1.1-1.3) vwo 3

1. Geld moet rollen 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1. Geld moet rollen 

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Leerdoelen
  • Herhaling hoofdstuk 1 (par 1-3) afwisselend met quizvragen. 
  • Herhalingsopdrachten 
  • Lesafsluiting 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je uitleggen welke onderwerpen je beheerst en welke nog onduidelijk zijn. 
  • Heb je alle leerdoelen/onderwerpen van de afgelopen periode herhaald. 

Slide 3 - Tekstslide

1.1 Waar heb jij behoefte aan? 
Schaarste 
Je moet keuzes maken, omdat middelen zoals tijd en geld niet oneindig aanwezig zijn. Daarom noem je ze schaarste..
Schaarste in de economie betekent dat er weinig van is. Als je voor een product middelen zoals grondstoffen, arbeid, energie of geld nodig hebt, dan is het product schaars.
Alternatief aanwendbaar 
De mogelijkheid hebben om een middel voor verschillende dingen in te zetten. 

Slide 4 - Tekstslide

Goederen en diensten

Slide 5 - Tekstslide

Welk goed is schaars?
A
Zonlicht
B
Fiets

Slide 6 - Quizvraag

Welke uitspraak over alternatief aanwendbaar is juist?
A
Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen.
B
Een voorbeeld van alternatief aanwendbaar is dat tijd ingezet kan worden voor verschillende activiteiten.

Slide 7 - Quizvraag

1.2 Kopen is kiezen
Inkomsten en uitgaven gezinnen:
3 soorten inkomen:
- Inkomen uit arbeid : je ontvangt loon als beloning voor arbeid
- Inkomen uit bezit : je ontvangt rente op je spaargeld of huur voor het verhuren van een pand.
- Overdrachtsinkomen : je ontvangt inkomen zonder dat je een tegenprestatie hoeft te leveren, zoals zakgeld of een uitkering.

Slide 8 - Tekstslide

Bedragen omrekenen

Slide 9 - Tekstslide

Budgetlijn 

Slide 10 - Tekstslide

Elke maand betaal ik voor mijn abonnement bij de sportschool
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 11 - Quizvraag

Mijn buurvrouw is werkloos en ontvangt daarom een ww-uitkering
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen

Slide 12 - Quizvraag

Welke verandering
zie je?
A
het inkomen is met 25 % gedaald
B
Het broodje is in prijs gedaald naar €4
C
Het t-shirt is 20% duurder geworden

Slide 13 - Quizvraag

Stel een t-shirt kost €10,
wat is het budget?
A
€10
B
€20
C
€30
D
€40

Slide 14 - Quizvraag

Stel je budget is €40 euro,
Wat kost een broodje?
(Kijk naar de blauw lijn)

A
€2,67
B
€2,50
C
€3,33
D
€40

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

De ouders van Jim leggen iedere maand €20 opzij voor zijn studie later
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 21 - Quizvraag

Als de prijzen stijgen
A
Daalt de koopkracht
B
Stijgt de koopkracht

Slide 22 - Quizvraag

In 2015 (basisjaar) waren er 350 leerlingen geslaagd. In 2016 waren dit er 420. Bereken het indexcijfer van 2016.
A
105
B
110
C
115
D
120

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag
Maken opdracht (kies je optie)
- In je boek: herhalingsopdrachten
- Online: oefentoets

Klaar? 
 Maak een samenvatting van het hoofdstuk of ga leren.

Slide 24 - Tekstslide

Lesafsluiting

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk
Maken :
- In je boek: herhalingsopdrachten
of
- Online: oefentoets

Slide 26 - Tekstslide