Liquiditeitsbalans, 07-04-2022

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
15 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
30 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Commerciële calculatiesMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
15 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
30 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Tekstslide

Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 2 - Sleepvraag

Een balans is een overzicht van
A
bezit, schuld en vreemd vermogen.
B
bezit, winst en vreemd vermogen.
C
bezit, schuld en eigen vermogen.
D
bezit, winst en eigen vermogen.

Slide 3 - Quizvraag

Onder welke categorie valt een hypothecaire lening?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Kort vreemd vermogen

Slide 4 - Quizvraag

Het eigen vermogen (EV) bereken je door de het vreemd vermogen (VV) van het totale vermogen (TV) af te trekken:
EV = TV - VV
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Onder welke balanspost zetten we de debiteuren
A
Vaste activa
B
Eigen Vermogen
C
Liquide middelen
D
Vlottende activa

Slide 6 - Quizvraag

Opdracht
Door de banklening af te lossen mist Marcel wel geld dat nodig is voor het runnen van het bedrijf. In plaats van de banklening af lossen kan onderzoekt Marcel de mogelijkheid om het bedrijfspand te verkopen voor € 300.000,-. Hij kan een mooi bedrijfspand huren.
Als de verkoop aan het einde van het jaar lukt, dan zou dat het volgend resultaat geven:
  • Het pand wordt verkocht voor € 300.000,-
  • De hypotheek van € 175.000,- wordt afgelost
  • Er blijft dan € 125.000,- over. Dit bedrag wordt op de bankrekening ontvangen.
  • Het eigen vermogen neemt met € 50.000,- toe.
  • De verkoop van het pand levert € 300.000,- op, maar het pand was € 250.000,- waard. Het verschil is de toename van het eigen vermogen van € 50.000,-
Bereken het solvabiliteitspercentage


Slide 7 - Tekstslide

Bereken het solvabiliteitspercentage

Slide 8 - Open vraag

Uitwerking
75.000150.000x100=200,00

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht
Door de banklening af te lossen mist Marcel wel geld dat nodig is voor het runnen van het bedrijf. In plaats van de banklening af lossen kan onderzoekt Marcel de mogelijkheid om het bedrijfspand te verkopen voor € 300.000,-. Hij kan een mooi bedrijfspand huren.
Als de verkoop aan het einde van het jaar lukt, dan zou dat het volgend resultaat geven:
  • Het pand wordt verkocht voor € 300.000,-
  • De hypotheek van € 175.000,- wordt afgelost
  • Er blijft dan € 125.000,- over. Dit bedrag wordt op de bankrekening ontvangen.
  • Het eigen vermogen neemt met € 50.000,- toe.
  • De verkoop van het pand levert € 300.000,- op, maar het pand was € 250.000,- waard. Het verschil is de toename van het eigen vermogen van € 50.000,-
Bereken de Debt ratio


Slide 10 - Tekstslide

Bereken de Debt ratio

Slide 11 - Open vraag

Uitwerking
225.00075.000=0,33

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Je begrijpt hoe een liquiditeitsbalans in elkaar zit.

HUISWERK: Opdracht 1 t/m 4 van liquiditeit en cashflow.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is liquiditeit?
Een ondernemer is liquide als hij aan zijn kortlopende betalingsverplichtingen kan voldoen. Bedrijven moeten aan de volgende (maandelijkse) verplichtingen voldoen:
  • het betalen van; de huur, de lonen,
  • het betalen van de verschuldigde BTW en loonbelasting,
  • de rente en aflossing
  • de kosten van de bedrijfsauto
  • de rekeningen aan de crediteuren.

Slide 14 - Tekstslide

Liquiditeitsbalans, wat is het verschil?

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld
Frans is vestigingsmanager van een groothandel in levensmiddelen in Arnhem. Hij moet voor de financiële rapportage aan het hoofdkantoor een balans aanleveren met een financiële analyse. Frans beschikt over de volgende balans, die hij gaat omzetten naar een liquiditeitsbalans:

Slide 16 - Tekstslide

Bedrijfspand
Machines
Inventaris
Transport
Computers
Voorraad
Debiteuren
Overige vorderingen
Liquide middelen
Eigen vermogen
Hypo lening
Banklening looptijd 2 jaar
Rekening courant
Crediteuren
Overige kortlopende schulden

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Tekstslide

Wat kunnen we zeggen over de vaste activa en de financiering hiervan?

Slide 19 - Tekstslide

Uitwerking
Frans heeft voor € 320.000,- in vaste activa geïnvesteerd.
Deze bedrijfsmiddelen gaat hij voor een langere periode in zijn bedrijf gebruiken.
De vaste activa moeten dan met geld gefinancierd zijn, dat Frans lang tot zijn beschikking heeft.
Dat klopt ook.

De vaste activa heeft Frans gefinancierd met geld dat voor lange tijd beschikbaak is.
Dit bestaat uit het eigen vermogen en het lang vreemd vermogen.
Samen € 130.000,- + € 250.000,- = € 380.000,-.

Slide 20 - Tekstslide

Wat kunnen we zeggen over de vlottende activa en de financiering hiervan?

Slide 21 - Tekstslide

Uitwerking
Met dit bedrag was het mogelijk om de vaste activa van € 320.000,- te financieren.

Er is zelfs een overschot van € 380.000,- - € 320.000,- = € 60.000,- aan langlopend vermogen.
Het overschot aan langlopend vermogen is gebruikt voor de financiering van de vlottende activa.

De rest van de vlottende activa is gefinancierd met kortlopend vermogen van € 120.000,-..
Het overschot van € 60.000,- en het kort vreemd vermogen van € 120.000,- vormen samen de financiering van de vlottende activa van € 180.000.-.

Slide 22 - Tekstslide

Zijn er vragen?

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 4 van liquiditeit en cashflow
Hoe? Volgens het stoplicht
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat 
Uitkomst? Je hebt geoefend met leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak

timer
40:00

Slide 24 - Tekstslide

Hypotheeklening
A
vaste activa
B
vreemd vermogen kort
C
eigen vermogen
D
vreemd vermogen lang

Slide 25 - Quizvraag

Debiteuren
A
vlottende activa
B
vreemd vermogen kort
C
liquide middelen
D
vreemd vermogen lang

Slide 26 - Quizvraag

Bank
A
vlottende activa
B
vreemd vermogen kort
C
liquide middelen
D
vreemd vermogen lang

Slide 27 - Quizvraag

Crediteuren
A
vlottende activa
B
vreemd vermogen kort
C
liquide middelen
D
vreemd vermogen lang

Slide 28 - Quizvraag

Voorraden
A
vlottende activa
B
vreemd vermogen kort
C
liquide middelen
D
vaste activa

Slide 29 - Quizvraag

Auto
A
vlottende activa
B
vreemd vermogen kort
C
liquide middelen
D
vaste activa

Slide 30 - Quizvraag

Bank rekening courant
A
vaste activa
B
vreemd vermogen kort
C
liquide middelen
D
vreemd vermogen lang

Slide 31 - Quizvraag

Vorderingen
A
vaste activa
B
Vlottende activa
C
liquide middelen
D
vreemd vermogen lang

Slide 32 - Quizvraag