BA jaar periode 1

Bedrijfsadministratie 
jaar 1 periode 1
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfsadministratie 
jaar 1 periode 1

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoelen
  • Terugblik OP1
  • Opdracht
  • Nakijken/Bespreken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
aan het einde van de les kan ik...
  • de begrippen balans, liquiditeitsbalans, bezittingen, vlottende en vaste activa, langlopende en kortlopende schulden, en eigen vermogen beschrijven.
  • een eenvoudige liquiditeitsbalans van een onderneming samenstellen.
  • de begrippen debiteuren, crediteuren, boekingsdocument, financieel feit, inkoopfactuur en verkoopfactuur omschrijven.
  • de verschillende boekingsdocumenten herkennen en in de boekhouding verwerken.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Uitspraak 1 Tot de vlottende activa behoren onder andere debiteuren, machines en
voorraad goederen.
Uitspraak 2 Tot de vaste activa behoren onder andere auto’s, gebouwen en
inventaris
A
Uitspraak 1 is juist, uitspraak 2 is onjuist.
B
Uitspraak 1 is onjuist, uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 5 - Quizvraag

Maak de volgende zin af.
Er is sprake van leverancierskrediet als
A
een klant op rekening heeft gekocht
B
een onderneming bij zijn leveranciers op rekening heeft gekocht
C
een onderneming geld leent aan zijn leveranciers.
D
een onderneming geld tegoed heeft van zijn klanten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een boekingsdocument?
A
de aanvraag van een offerte
B
een actie twee halen één betalen
C
een inkoopfactuur
D
Er zijn meerdere antwoorden juist

Slide 7 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen is juist?
A
De rekening Eigen vermogen debiteer je voor een toename van het eigen vermogen.
B
Een rekening van bezit debiteer je voor het groter worden van een bezitting.
C
Een rekening van schuld debiteer je voor een toename van een schuld.
D
Geen van de beweringen bij a, b en c is juist.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is Eigen vermogen
A
Het geld dat een bedrijf verschuldigd is aan zijn schuldeisers.
B
Het verschil tussen de bezittingen en de schulden van een bedrijf.
C
Het geld dat een bedrijf in kas heeft.
D
Het geld dat een bedrijf ontvangt van klanten.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een balans?
A
Een overzicht van de opbrengsten en kosten van een bedrijf.
B
Een lijst van alle boekingsdocumenten die een bedrijf gebruikt.
C
Een overzicht van de bezittingen, schulden en het eigen vermogen van een bedrijf.
D
Een rapport van de inkomsten en uitgaven van een bedrijf.

Slide 10 - Quizvraag

Wat valt er onder de rekening "Eigen vermogen"?
A
Kosten die het bedrijf maakt voor de productie van goederen.
B
Schulden die het bedrijf nog moet betalen.
C
Winst of verlies die het bedrijf heeft behaald, en het kapitaal dat door de eigenaar(s) is ingebracht
D
Debiteuren en voorraden die het bedrijf bezit

Slide 11 - Quizvraag

Opdracht
Instructie:
Wat: (Toets) opdracht maken
Hoe: Individueel
Hulp:  Medestudent → Docent
Tijd: 30 minuten
Uitkomst: Ga na wat de opdracht inhoudt
Klaar: Wacht, even op anderen → tijdens het wachten lees je H3 in je theorieboek

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken

Slide 13 - Tekstslide

Toets bespreken

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Terugblikken
Zijn de lesdoelen behaald?
  • de begrippen balans, liquiditeitsbalans, bezittingen, vlottende en vaste activa, langlopende en kortlopende schulden, en eigen vermogen beschrijven.
  • een eenvoudige liquiditeitsbalans van een onderneming samenstellen.
  • de begrippen debiteuren, crediteuren, boekingsdocument, financieel feit, inkoopfactuur en verkoopfactuur omschrijven.
  • de verschillende boekingsdocumenten herkennen en in de boekhouding verwerken.

Even checken :)

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een debiteur?
A
Een klant die nog niet heeft betaald.
B
Een leverancier die nog niet betaald is.
C
Een document dat een financiële transactie bevestigt.
D
Een werknemer van het bedrijf.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een crediteur?
A
Een klant die nog niet heeft betaald.
B
Een leverancier die nog betaald moet worden.
C
Een document dat de verkoop van goederen bevestigt.
D
Iemand die een lening verstrekt aan het bedrijf

Slide 23 - Quizvraag

Is de balans altijd in evenwicht?
Of zijn er uitzonderingen
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een financieel feit?
A
Een actie die de winst van een bedrijf beïnvloedt.
B
Een gebeurtenis die een invloed heeft op de balans van een bedrijf.
C
Een document dat de belastingaangifte van een bedrijf toont.
D
Een uitgave die het eigen vermogen vergroot.

Slide 25 - Quizvraag

Afsluiten
Zijn er nog vragen?
Volgende les start  hoofdstuk 3

Slide 26 - Tekstslide