Signaalwoorden en verbanden met opdracht zinnen maken

Je kan signaalwoorden in een tekst herkennen en deze koppelen aan een verband.
- je hebt de opdracht met signaalwoorden gemaakt en nagekeken

 of gaat deze nu maken

Klaar? Dan afstempelen op je werkplanner door mij


1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Je kan signaalwoorden in een tekst herkennen en deze koppelen aan een verband.
- je hebt de opdracht met signaalwoorden gemaakt en nagekeken

 of gaat deze nu maken

Klaar? Dan afstempelen op je werkplanner door mij


Slide 1 - Tekstslide

Wat is géén signaalwoord tegenstellend verband?
A
Toch
B
Echter
C
Daarentegen
D
Toen

Slide 2 - Quizvraag

Signaalwoorden geven verbanden aan. Welk verband is er als je 'eerst, vervolgens, daarna' tegenkomt
A
voorbeeld
B
argument
C
volgorde van tijd
D
opsomming

Slide 3 - Quizvraag

'Want' is een signaalwoord. Welk verband geeft het aan?
A
Een uitleg
B
Een voorbeeld
C
Een tegenstelling
D
Een opsomming

Slide 4 - Quizvraag

14. Wat zijn signaalwoorden concluderend verband ?
A
omdat, daarom, dus
B
doordat, daardoor, dus
C
dus, daarom, kortom
D
opdat, zodat, om te

Slide 5 - Quizvraag

Signaalwoorden tegenstellend verband zijn
A
maar, echter, toch
B
om te, door te, door middel van
C
eerst, vervolgens, dan
D
dus, kortom, slotsom

Slide 6 - Quizvraag

welke woorden zijn signaalwoorden chronologisch verband ?
A
vroeger, later, daarna, terwijl
B
ten eerste, ten tweede, bovendien, daarnaast
C
maar, echter, toch, daarentegen
D
fiets, auto, boek, schrift

Slide 7 - Quizvraag

welke woorden zijn signaalwoorden tegenstellend verband
A
daarentegen, aan de ene kant, aan de andere kant, integendeel
B
nadat, eerst, tegelijkertijd, tijdens
C
vervolgens, ten slotte, bovendien, als laatste
D
volgende week, morgen, een andere keer, gisteren

Slide 8 - Quizvraag

Signaalwoorden en verbanden
Opsomming: en, ook, ten eerste, ten tweede, een ander.., daarbij, daarnaast, voorts, verder, bovendien, niet alleen … maar ook, zowel … als, noch … noch, ten slotte, enzovoort, eveneens, evenals, tevens

Tegenstelling: maar, echter, daarentegen, al(hoewel), desondanks, toch, doch, integendeel, enerzijds … anderzijds, niettemin, in tegenstelling tot 

Voorbeeld: zoals, zo, bijvoorbeeld, ter illustratie, stel, neem nou



Slide 9 - Tekstslide

Signaalwoorden en verbanden
Tijdsvolgorde: Vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, dadelijk, terwijl, intussen, tijdens, inmiddels, sinds
Oorzaak/gevolg: daardoor, doordat, zodat, de oorzaak hiervan, waardoor, ten gevolge van
Voorwaarde: Als....(dan), indien, tenzij, mits
Opsomming: en, ook, ten eerste, ten tweede, een ander.., daarbij, daarnaast, voorts, verder, bovendien, niet alleen … maar ook, zowel … als, noch … noch, ten slotte, enzovoort, eveneens, evenals, tevens
Tegenstelling: maar, echter, daarentegen, al(hoewel), desondanks, toch, doch, integendeel, enerzijds … anderzijds, niettemin, in tegenstelling tot
Voorbeeld: zoals, zo, bijvoorbeeld, ter illustratie, stel, neem nou



Slide 10 - Tekstslide

Maak 3 zinnen en in elke zin is een ander verband. Om dit verband duidelijk te maken gebruik je een signaalwoord.
Tijdsvolgorde: Vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, dadelijk, terwijl, intussen, tijdens, inmiddels, sinds

Oorzaak/gevolg: daardoor, doordat, zodat, de oorzaak hiervan, waardoor, ten gevolge van

Voorwaarde: Als....(dan), indien, tenzij, mits


Slide 11 - Tekstslide