In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
4.2 argumenten beoordelen
NuNederlands deel A blz 88
Slide 1 - Tekstslide
Wat leer je?
- Het verschil tussen feiten, meningen en argumenten.
- Het verschil tussen objectieve en subjectieve argumenten.
- Wat drogredenen zijn en hoe je ze kunt herkennen.
Slide 2 - Tekstslide
Waarom leer je dit?
In welke werksituatie moet je iets goed kunnen beargumenteren?
Slide 3 - Tekstslide
Herhaling feiten, meningen en argumenten
Slide 4 - Tekstslide
Staat hier een feit, mening of argument?
Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 5 - Quizvraag
In welke zin staat een argument?
A
In de herfst vallen veel bladeren van de bomen.
B
Ik houd van de herfst.
C
Al dat blad is gevaarlijk, want je glijdt zo uit!
D
In de herfst gaan wij graag naar het bos.
Slide 6 - Quizvraag
De heer Lampers zegt: 'Dat is toch een aanfluiting voor onze samenleving?' Dit is..
A
Een feit
B
Een mening
C
Een argument
Slide 7 - Quizvraag
Theorie
Feiten: kun je controleren
Mening: is wat iemand vindt --> kun je over discussiëren
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt
Slide 8 - Tekstslide
Feiten
Zijn beweringen die je kunt controleren. Je zou kunnen opzoeken of navragen of ze echt waar zijn.
Een tekst waarin vooral feiten staan, noem je een objectieve tekst. Nieuwsberichten in de krant, onderzoeksrapporten en teksten in leerboeken zijn meestal objectief.
Steeds vaker wordt via sociale media nieuws verspreid dat bij controle soms niet blijkt te kloppen. We spreken dan van 'fake news/ nepnieuws'. Dit gebeurt om verwarring te zaaien en heeft meestal een politieke reden.
Slide 9 - Tekstslide
Mening of standpunt
Mening of standpunt geeft aan wat iemand vindt. Je gebruikt argumenten om een ander te overtuigen van jouw mening / standpunt.
Standpunt:
Ik vind dat scholen niet vóór 11 uur ’s morgens open mogen gaan.
Slide 10 - Tekstslide
Argument
--> een onderbouwing van het standpunt:
Standpunt: Ik vind dat scholen niet vóór 11 uur ’s morgens open mogen gaan.
Argument: Het puberbrein is erbij gebaat om later te beginnen.
Slide 11 - Tekstslide
Argumenten beoordelen
Objectieve argumenten: zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar (object)
Subjectieve argumenten: zijn niet feitelijke uitspraken --> vermoedens/mening
Slide 12 - Tekstslide
Hieronder staat een aantal beweringen. Welke twee zijn feitelijk?
A
Afgelopen winter heeft het vaker geregend dan het jaar ervoor.
B
Rode stoelen zijn mooier dan blauwe.
C
Koeien die naar klassieke muziek luisteren geven meer melk.
Slide 13 - Quizvraag
Subjectief argument (gevoel):
Meestal is een feitelijk argument overtuigender, omdat het controleerbaar is. Maar als een gevoel door veel mensen wordt gedeeld, is een argument op basis van een gevoel sterker.
Ik ga morgen film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik prettiger.
Een objectief argument (feitelijk):
Feitelijke argumenten zijn veel overtuigender, omdat het controleerbaar is.
Slide 14 - Tekstslide
De smartphone is onmisbaar. Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument
Slide 15 - Quizvraag
Drogredenen
Foute argumenten of redeneringen
Generalisatie: op basis van (te) weinig gegevens --> over een kam scheren
Onjuist beroep op autoriteit: beweren dat iets waar is, omdat een autoriteit (deskundige) die onbetrouwbaar is dat zegt.
Slide 16 - Tekstslide
Wat zijn drogredenen?
Soms probeert iemand je te overtuigen met een argument waarvan je voelt dat er iets niet mee klopt. Dan kan er sprake zijn van een drogreden.
Drogredenen worden ook wel foute argumentaties genoemd.
Er is sprake van een drogreden bij een onjuist gebruik van een argument of een overtreding van een discussieregel.
Slide 17 - Tekstslide
1. Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Er wordt tussen twee zaken een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die er niet is.
Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
Slide 18 - Tekstslide
2. De verkeerde vergelijking
Je vergelijkt onterecht twee zaken met elkaar (appels met peren vergelijken).
Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit toch ook geen wc.
Slide 19 - Tekstslide
3. Overhaaste generalisatie
Op grond van een enkel voorval wordt er een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt.
Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.
Slide 20 - Tekstslide
4. Cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd.
Ik ben de baas, omdat ik het hier voor het zeggen heb.
Ik vind haar niet aardig, want ik mag haar niet.
Slide 21 - Tekstslide
5. De persoonlijke aanval
Je valt de persoon aan en niet zijn argument(en).
Wat weet jij van nu gezondheid, jij weegt zelf 105 kilo!
Slide 22 - Tekstslide
6. Het bespelen van het publiek
Je beweert zaken waartegen iemand moeilijk kan ingaan.
Je bent toch niet goed bij je hoofd als je daar wil wonen.
Slide 23 - Tekstslide
7. Onjuist beroep op autoriteit
Je beroept je op een bekend persoon, maar die persoon hoeft van het onderwerp helemaal niets af te weten of hij heeft belang bij de zaak.
Condooms verergeren de verspreiding van aids, want dat zegt de paus. (de paus heeft er belang bij dat condooms niet gebruikt worden, want hij is tegen voorbehoedsmiddelen)
Slide 24 - Tekstslide
Test jezelf
Op de volgende dia's staan drogredenen. Weet jij om welk soort drogreden het gaat?
Vul je antwoord in en kijk of je het goed hebt!
Slide 25 - Tekstslide
Wij hebben dit voorjaar in een hotel in Dresden gelogeerd. Het was er super schoon: de douche, het bed en de vloer waren om van te eten. Zie je wel dat Duitsers zeer net en hygiënisch zijn!
A
persoonlijke aanval
B
overhaaste generalisatie
C
verkeerde vergelijking
D
beroep op autoriteit
Slide 26 - Quizvraag
Ik vind dat we strengere grenscontroles moeten krijgen. Andere landen doen dat toch ook!
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verschuiving bewijslast
C
verkeerde vergelijking
D
cirkelredenering
Slide 27 - Quizvraag
Sinds ze iPads op school gebruiken, zijn de resultaten voor de rekentoets achteruit gegaan.
A
vertekenen van een standpunt
B
overhaaste generalisatie
C
persoonlijke aanval
D
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Slide 28 - Quizvraag
Vanzelfsprekend had ik er geen reden voor, want anders had ik het wel gedaan.
A
bespelen van publiek
B
beroep op autoriteit
C
cirkelredenering
D
verschuiving bewijslast
Slide 29 - Quizvraag
Het is belachelijk dat jullie drie boeken van voor 1880 moeten lezen. Dat vindt Frank de Boer immers ook.
A
beroep op autoriteit
B
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
C
overhaaste generalisatie
D
persoonlijke aanval
Slide 30 - Quizvraag
Iedereen met verstand van voetballen weet toch dat je met die opstelling geen deuk in een pakje boter trapt.
A
verschuiving bewijslast
B
cirkelredenering
C
persoonlijke aanval
D
bespelen van publiek
Slide 31 - Quizvraag
Dus jij vindt dat Natuurmonumenten geen goed werk verricht? Het milieu interesseert jou blijkbaar helemaal niets.
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
persoonlijke aanval
C
vertekenen van een standpunt
D
verkeerde vergelijking
Slide 32 - Quizvraag
'Jij weet helemaal niks over gezond en gevarieerd eten, je bent zelf veel te zwaar!': wat voor drogreden is dit?
A
Vals dilemma
B
onjuist beroep op autoriteit
C
Persoonlijke aanval
D
Verkeerde vergelijking
Slide 33 - Quizvraag
'De wetenschap kan het ontstaan van graancirkels niet goed verklaren, dus graancirkels zijn het werk van aliens.': wat voor drogreden is dit?
A
Onjuist beroep op autoriteit
B
Vals dilemma
C
Verkeerde vergelijking
D
Generalisatie
Slide 34 - Quizvraag
'U bent natuurlijk allemaal slim genoeg om mijn standpunt te begrijpen.': wat voor drogreden is dit?
A
Bespelen van het publiek
B
onjuist beroep op autoriteit
C
Persoonlijke aanval
D
Generalisatie
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Video
Opdracht in tweetallen
Ga naar blz. 210 van Nu Nederlands 3F deel A (stencil)
Hier worden 7 vormen van drogredenen genoemd met een voorbeeld.
Kies 3 vormen uit en verzin bij elke vorm een eigen voorbeeld dat te maken heeft met sport.
Tijd: 10 minuten
Klaar: Maak opdracht 1 van Lezen 4.2 argumenten beoordelen
Slide 37 - Tekstslide
Zelfstandig aan de slag.
Ga in je online account naar Lezen 4.2 argumenten beoordelen