Overal 1-2 hv 8.4 toonhoogte

8.4 toonhoogte
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScienceMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

8.4 toonhoogte

Slide 1 - Tekstslide

Toonhoogte
Brulapen kunnen samen enorm veel herrie maken.
Waarom klinkt de brul van een brulaapbaby zachter en hoger dan de brul van een volwassen aap?

Slide 2 - Tekstslide

herhaling
Geluid bestaat uit trillingen die van een geluidsbron alle kanten opgaat.

Bij een trilling horen een trillingstijd en een amplitude.

De trillingstijd is de tijdsduur van één trilling.

De amplitude is maximale uitwijking ten opzichte van de ruststand.

Slide 3 - Tekstslide

Toonhoogte en frequentie
De frequentie van een toon is het aantal trillingen per seconde. (grootheid)

De eenheid van frequentie is hertz (Hz)

Hoe groter de frequentie hoe hoger de toon

Slide 4 - Tekstslide

Toonhoogte en frequentie
Een menselijk oor kan geluiden horen met frequenties tussen de 20hz en 20.000hertz.

Als standaard toonhoogte in de 
muziek gebruik je de a.
De frequentie van deze toon 
is 440 Hz.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Lage en hoge tonen.

Hoge toon 
grote frequentie 
Kleine trillingstijd 

 Lage toon.
 kleine frequentie
 grote trillingstijd

Slide 7 - Tekstslide

frequentie is hetzelfde als
A
amplitude
B
trilling
C
toonhoogte
D
trillingstijd

Slide 8 - Quizvraag

Als de frequentie omlaag gaat, gaat de toonhoogte...
A
Omhoog
B
Omlaag
C
Verandert niet

Slide 9 - Quizvraag

De toonhoogte van een geluid kan verschillen.
Welke bewering is waar?
A
De toonhoogte van een geluid hangt af van de frequentie van de trilling.
B
De toonhoogte van een geluid hangt af van de grootte van de trilling
C
De sterkte van een geluid hangt af van de frequentie van de trilling.
D
De sterkte van een geluid hangt af van de trillingstijd van de trilling.

Slide 10 - Quizvraag


A
B
Welke bewering is waar
A
Bij A is de toon hoger en de geluidssterkte groter
B
Bij B is de toon hoger en de geluidssterkte kleiner
C
Bij A is de toon hoger en de geluidssterkte kleiner
D
Bij B is de toon hoger en de geluidssterkte groter

Slide 11 - Quizvraag

Muziekinstrumenten
Soorten muziekinstrumenten

-snaarinstrumenten
-slaginstrumenten
-blaasinstrumenten
-elektronische instrumenten

Slide 12 - Tekstslide

snaarinstrumenten

harp
gitaar
piano
Luit
alt-viool, viool, cello, bas

Slide 13 - Tekstslide

snaarinstrumenten
Bij een snaarinstrument krijg je hogere tonen bij een :  
Dunnere snaar

Kortere snaar

Strakker gespannen snaar

Slide 14 - Tekstslide


Welk instrument geeft de laagste tonen?

A
alt-viool
B
viool
C
cello
D
bas

Slide 15 - Quizvraag

Slaginstrumenten

gong
drumstel
xylofoon
conga
Bongo

Slide 16 - Tekstslide

blaasinstrumenten
blokfluit, panfluit, mondharmonica, klarinet, saxefoon, fagot,bariton, dwarsfluit, hoorn, schuiftrompet, trompet

Slide 17 - Tekstslide

blaasinstrumenten
Bij een blaasinstrument trilt de lucht in het instrument.

Slide 18 - Tekstslide

blaasinstrumenten
Hoe korter de luchtkolom in een blaasinstrument, hoe hoger de toon klinkt.

lage toon
hoge toon

Slide 19 - Tekstslide

Muziek:

Bij welke instrumentengroep hoort de klarinet?
A
snaarinstrumenten
B
blaasinstrumenten
C
Slaginstrumenten
D
elektronische instrumenten

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer je gitaar speelt kun je je gitaar stemmen. Dit doe je door de snaren aan te draaien. Je gitaar is vals en je moet twee snaren strakker draaien om een goede toon te krijgen.
Wat gebeurt er met de toonhoogte wanneer ik de snaren strakker draai?
A
wordt hoger
B
wordt lager
C
blijft hetzelfde
D
hangt van de dikte van de snaar af

Slide 21 - Quizvraag

Muziek:

Bij welke instrumentengroep hoort de xylofoon.
A
snaarinstrumenten
B
blaasinstrumenten
C
Slaginstrumenten
D
elektronische instrumenten

Slide 22 - Quizvraag


Je ziet in de linker plaatjes een schuiftrompet
Wat is waar.
A
De toon bij A is hoger
B
De toon bij B is hoger
C
De toon bij A en B zijn even hoog
D
Je kunt bij deze plaatjes niet zien waar de toon hoger is

Slide 23 - Quizvraag

Hoe kan je bij een trommel de toon verhogen
A
Het vel strakker spannen
B
Het vel losser spannen
C
harder op de trommel slaan
D
zachter op de trommel slaan

Slide 24 - Quizvraag

Snaar- instrumenten
slag-instrumenten
blaas-instrumenten
Sleep de instrumenten naar het juiste vakje.

Slide 25 - Sleepvraag

Slide 26 - Video

Klankkleur
Een trompet klinkt anders dan een saxofoon.
De mix van tonen van een muziekinstrument noem je de klankkleur.

Slide 27 - Tekstslide

Klankkleur
De klinker "a" bestaat uit een aantal frequenties door elkaar.

Slide 28 - Tekstslide


Bepaal de trillingstijd van de linker trillingsgrafiek. (10 vakjes is 0,01 s)
A
0,025s
B
0,0025s
C
4s
D
0,04s

Slide 29 - Quizvraag


Bepaal de frequentie van de linker trillingsgrafiek. (10 vakjes is 0,01 s)
A
4Hz
B
0,0025Hz
C
400Hz
D
0.04Hz

Slide 30 - Quizvraag


Links zie je de trillingsgrafiek van een gezongen "a" toon.
bereken hoe groot de frequentie
ongeveer is.
A
50Hz
B
12Hz
C
250 HZ
D
600Hz

Slide 31 - Quizvraag

huiswerk
lees de tekst van paragraaf 8.4 digitaal.
maak de vragen van 8.4 digitaal.

Slide 32 - Tekstslide