2HV: Paragraaf 4.2
Waar staat de bron van een tekst?
A
bovenaan de tekst
B
bovenaan een alinea
C
onderaan de tekst
1 / 14
Onderdelen in deze les
Waar staat de bron van een tekst?
A
bovenaan de tekst
B
bovenaan een alinea
C
onderaan de tekst
Slide 1 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
B
Een deelonderwerp van de tekst
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het voornaamste tekstdoel van een activerende tekst?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een neven(tekst)doel van een activerende tekst?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 4 - Quizvraag
Wat voor tekstsoort hoort bij een activerend tekstdoel?
A
informatieve teksten
B
betogende teksten
C
activerende teksten
D
amuserende teksten
Slide 5 - Quizvraag
Wat voor tekstvorm hoort bij een activerende tekst?
A
nieuwsbericht
B
advertentie
C
klachtenbrief
D
roman
Slide 6 - Quizvraag
Beeld en opmaak samen heet ook wel:
A
de opbeeld
B
het layout
C
de beeldmaak
D
de lay-out
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor illustratie?
A
afbeelding
B
opmaak
Slide 8 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met 'beeld'?
A
Illustraties en tekeningen die gecombineerd zijn met de tekst.
B
de pagina-indeling, lettertype, lettergrootte,
en kleurkeuzes.
Slide 9 - Quizvraag
Ze heeft een hele serie bijlessen genomen om een onvoldoende te voorkomen.
A
middel/doel
B
voorwaardelijk
Slide 10 - Quizvraag
Als, wanneer, indien, mits, tenzij, op voorwaarde dat, behalve als
A
middel/doel
B
voorwaardelijk
Slide 11 - Quizvraag
Om te, waarmee, daarmee, opdat, met als doel
A
middel/doel
B
voorwaardelijk
Slide 12 - Quizvraag
Een betoog bestaat meestal uit een
A
tweedeling
B
driedeling
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde van tekst met driedeling?
A
kern, inleiding, slot
B
inleiding, kern, slot
C
slot, inleiding, kern
