toets oefenen

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Het volgende gedeelte gaat over hst 4:

Elektriciteit

Eenheid (waarin je het meet)
van spanning ?

1. Ampere
2. Watt
3. Volt

Spanning is een grootheid. Wat is het symbool voor spanning?

1. U
2. V
3. u
4. A

Stroomsterkte is een...

1. Grootheid
2. Eenheid

Eenheid van stroomsterkte

1. Ampere
2. Watt
3. Volt

Stroomsterkte meet je in....

1. Ampère
2. Volt
3. Watt
4. Joule

Symbool (afkorting) voor de grootheid stroomsterkte

1. Ω
2. R
3. A
4. I

Stroomsterkte meet je met een

1. Voltmeter
2. Ampèremeter

Op het plaatje hiernaast staat een

1. serieschakeling
2. parallelschakeling

Wat voor schakeling zie je hier?

1. Serieschakeling
2. Parallelschakeling

Wat voor soort schakeling staat hier

1. serie schakeling
2. parallelschakeling

Is dit een serie- of
parallelschakeling?

1. serie
2. parallel

Is dit een serie- of
parallelschakeling?

1. serie
2. parallel

Is het een serieschakeling of een parallelschakeling?

1. Serie
2. parallel

Hoeveel stroomkringen bevat een parallelschakeling

1. één
2. meerdere

In een parallelschakeling is de spanning?

1. Gelijk
2. Verdeeld

Een parallelschakeling heeft lampjes ....

1. achter elkaar
2. onder elkaar

Hoe noem je een schakeling zonder een vertakking?

1. Openstroomkring
2. Parallelschakeling
3. Serieschakeling
4. Wisselschakeling

Hoe noemen we een overzichtelijke tekening van een schakeling?

1. Parallelschakeling
2. Schakelaar
3. Schakelschema
4. Serieschakeling

Wanneer is de Stroomsterkte constant?
Bij Serie of Parallel?

1. Een serieschakeling
2. Een parallelschakeling

Wat weet je over de stroomsterkte in een parallelschakeling?

1. Deze is overal gelijk
2. Deze wordt verdeeld over de componenten

Als er bij een parallelschakeling een lampje eruit word gedraaid, gaan al die andere lampen ook uit.

1. juist
2. onjuist

Het metaal koper is een ......

1. Isolator
2. Geleider

Glas is een ......

1. Isolator
2. Geleider

Vermogen wordt uitgedrukt in

1. Volt
2. Watt
3. Ampere

Om het vermogen uit te rekenen doe je .....

1. Vermogen = Spanning : Stroomsterkte
2. Vermogen = Spanning x Stroomsterkte
3. Vermogen = Stroomsterkte : Spanning

2000 W = ...... kW

1. 0,002 kW
2. 0,02 kW
3. 0,2 kW
4. 2 kW

60 W = ...... kW

1. 0,006 kW
2. 0,06 kW
3. 0,6 kW
4. 6 kW

Op een lamp staat een spanning van 6 Volt en de stroomsterkte is 2 Ampère. Hoeveel vermogen heeft de lamp?

1. 0,33 W
2. 12 W
3. 3 W

Wat zie je hier, kortsluiting of overbelasting?

1. Overbelasting
2. Kortsluiting

Kortsluiting of overbelasting?

1. Kortsluiting
2. Overbelasting

Een zekering beveiligt tegen

1. overbelasting
2. kortsluiting
3. Brand
4. overbelasting en kortsluiting

Kortsluiting ontstaat door......

1. zekeringen in de meterkast.
2. beschadigde stroomdraden.

Leren voor de toets

Maak voor jezelf een samenvatting van H4  

Van paragraaf 1 t/m 4.

Maak ook de test jezelf van H4 online en de oefentoets!

Laat je door iemand overhoren.