les Maandag 6 maart

Relative pronouns & present perfect

Lesson goal:
- quiz irregular verbs (10-15 (D/V) minutes max.)
- recap present perfect
- Use the relative pronouns correctly



letter we already have: letter S
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Relative pronouns & present perfect

Lesson goal:
- quiz irregular verbs (10-15 (D/V) minutes max.)
- recap present perfect
- Use the relative pronouns correctly



letter we already have: letter S

Slide 1 - Tekstslide

Present perfect:
Wanneer gebruik je de present perfect?
A
het is in het verleden begonnen en het is nog zo, of er is resultaat
B
bij feiten, gewoontes en regelmaat.
C
wanneer het nog moet gaan gebeuren.
D
als het nu gebeurt.

Slide 2 - Quizvraag

Present perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 3 - Quizvraag

Sleep de signaalwoorden die horen bij de Present Perfect.
Signaalwoorden
Present Perfect
since
already
for
just
yet
never
ever
yesterday
last week
in 2019
last year

Slide 4 - Sleepvraag

Look! He ----------(find) a wallet in the street.

Slide 5 - Open vraag

Fill in the blanks with the correct form of Present Perfect.
She _____her teeth yet.(not brush)

Slide 6 - Open vraag

Write one sentence about your own life experience up till now (use the present perfect!)

Slide 7 - Open vraag

Relative Pronouns
Betrekkelijke voornaamwoorden: who, which, that, whose.

Functie: 
  • Zinnen aan elkaar koppelen
  • Je verwijst ermee naar personen, dieren of dingen die al eerder genoemd zijn.

Slide 8 - Tekstslide

waarom belangrijk?


The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 9 - Tekstslide

wanneer welke gebruiken?
Who, which, that, whose
Who -> gebruik bij mensen
Which -> dieren en dingen
That -> i.p.v. who en which, maar alleen als je geen komma hebt staan in de bijzin
Whose -> geeft aan van wie iets is, of waar iets bij hoort

Slide 10 - Tekstslide

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 11 - Tekstslide

Sleep de pronoun naar de juiste omschrijving
bij personen
bij dingen en dieren
niet na een komma gebruiken
geeft bezit aan
who
which
that
whose

Slide 12 - Sleepvraag

We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 13 - Quizvraag

The boy ………... cat has just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 14 - Quizvraag

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 15 - Quizvraag

Do you like the dog .....
is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 16 - Quizvraag

This is the action film ...... I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 17 - Quizvraag

Mag hier "that" ?
The only Bond film ... I like is Skyfall.
A
Wel
B
Geen

Slide 18 - Quizvraag

Mag hier "that" ?
Thom, .... is in my class, is 15 years old.
A
Wel
B
Geen

Slide 19 - Quizvraag

homework online & offline
do: unit 2.5  ex. 3/4 (zie evt. uitleg wb p. 86) online
do: unit 3.4: ex. 1/2/3/4/5/6 wb p. 104-106 met werkboek maken en markeren waar je het antwoord vond bij opdr. 3
study: lesson 2/3/4/5 + expressions ABCDE wb p.124-129 (tip: via Quizlet!)  en irregular verbs wb p. 261

Slide 20 - Tekstslide

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who
whose
which

persoon, dier, ding
persoon
bezit
dier, ding

Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 21 - Tekstslide