donderdag 9 maart les 1

Relative pronouns & present perfect

Lesson goal:
- recap present perfect with game
- Use the relative pronouns correctly
- time to work in All Right



letter we already have: letter S
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Relative pronouns & present perfect

Lesson goal:
- recap present perfect with game
- Use the relative pronouns correctly
- time to work in All Right



letter we already have: letter S

Slide 1 - Tekstslide

what has changed? present perfect game
one of you will go outside of the classroom
inside the classroom, we will change 10 things.
will the person outside the classroom recognize them all?

Slide 2 - Tekstslide

homework check 
check: unit 2.5  ex. 2/3 (zie evt. uitleg wb p. 86) online

Slide 3 - Tekstslide

Relative Pronouns
Betrekkelijke voornaamwoorden: who, which, that, whose.

Functie: 
  • Zinnen aan elkaar koppelen
  • Je verwijst ermee naar personen, dieren of dingen die al eerder genoemd zijn.

Slide 4 - Tekstslide

wanneer welke gebruiken?
Who, which, that, whose
Who -> gebruik bij mensen
Which -> dieren en dingen
That -> i.p.v. who en which, maar alleen als je geen komma hebt staan in de bijzin
Whose -> geeft aan van wie iets is, of waar iets bij hoort

Slide 5 - Tekstslide

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 6 - Tekstslide

Sleep de pronoun naar de juiste omschrijving
bij personen
bij dingen en dieren
niet na een komma gebruiken
geeft bezit aan
who
which
that
whose

Slide 7 - Sleepvraag

We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 8 - Quizvraag

The boy ………... cat has just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 9 - Quizvraag

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 10 - Quizvraag

Do you like the dog .....
is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 11 - Quizvraag

This is the action film ...... I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 12 - Quizvraag

Mag hier "that" ?
The only Bond film ... I like is Skyfall.
A
Wel
B
Geen

Slide 13 - Quizvraag

Mag hier "that" ?
Thom, .... is in my class, is 15 years old.
A
Wel
B
Geen

Slide 14 - Quizvraag

homework offline
do: unit 2.5 ex. 4
do: unit 3.4: ex. 1/2/3/4/5/6 wb p. 104-106 met werkboek maken en markeren waar je het antwoord vond bij opdr. 3
finished? study: lesson 2/3/4/5 + expressions ABCDE wb p.124-129 (tip: via Quizlet!)  & irregular verbs wb p. 261

Slide 15 - Tekstslide

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who
whose
which

persoon, dier, ding
persoon
bezit
dier, ding

Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 16 - Tekstslide