In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
H3 De bank en jouw geld
Slide 1 - Tekstslide
Geef een voorbeeld van indirecte ruil
Slide 2 - Open vraag
Els zet haar schoenen (miskoop) op Vinded voor € 30. Welke geldfuctie wordt hier gebruikt?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Verkoopmiddel
D
Spaarmiddel
Slide 3 - Quizvraag
Pim pint € 20 euro. Wat gebeurt er met Pim zijn girale geldhoeveelheid?
Slide 4 - Open vraag
Je hebt een debetsaldo van € 22. Bereken je nieuwe saldo na het storten van € 100 salaris.
Slide 5 - Open vraag
Wat is variabele rente?
A
Rente die vast staat.
B
Dat het rente percentage kan veranderen.
C
Dat de rente negatief is.
D
Het zelfde als een spaardeposito.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is inflatie?
Slide 7 - Open vraag
Wat is het gevolg van inflatie?
Slide 8 - Open vraag
De inflatie is momenteel hoger dan de spaarrente
Juist
Onjuist
Slide 9 - Poll
Wat wordt er bedoeld met kredietkosten?
A
Het aflossen van een lening.
B
Het lenen van geld
C
De kosten van een lening.
D
Het termijnbedrag van de lening.
Slide 10 - Quizvraag
Piet koopt een woning met een hypotheek. Wat is het onderpand?
A
Zijn woning
B
De kelder van de woning.
C
Zijn kat
D
De bank
Slide 11 - Quizvraag
Wat zijn de drie functies van geld?
Slide 12 - Open vraag
Directe ruil
Indirecte ruil
AirPods kopen en betalen met geld
Een kast bij de ikea kopen en pinnen bij de kassa
Tuinstoelen ruilen voor een kratje bier
Een dvd ruilen voor een game
Slide 13 - Sleepvraag
Lissa heeft €55,50 op haar bankrekening staan. Ze koopt voor Jetty een cadeau van €10,20 en krijgt €20 zakgeld van haar ouders. Wat is Lissa haar nieuwe saldo?
A
€25,30
B
€53,60
C
€65,30
D
€66,60
Slide 14 - Quizvraag
Wat is een spaardeposito?
A
Een rekening waarop geld staat waar je altijd bij kan als je het nodig hebt.
B
Een rekening waarop het geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen een vaste rent.
C
Dit is een ander woord voor variabele rente.
D
Dit is een ander woord voor vaste rente.
Slide 15 - Quizvraag
Er staat €500 op je spaarrekening. Je ontvangt hierover 2,8% rente. Hoeveel rente is dit?
A
€518
B
€18
C
€514
D
€14
Slide 16 - Quizvraag
Er staat €890 euro op je spaarrekening je ontvangt 1,6% rente. Hoeveel rente is dit?
A
€34,24
B
€14,24
C
€24,24
D
€44,24
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een hypothecaire lening?
A
Lening voor de koop van een huis
B
Lening voor de koop van een auto
C
Lening voor de koop van een nieuwe bank
D
Lening voor de koop van een nieuwe ps4
Slide 18 - Quizvraag
Hoe noem je de geldsoort van landen buiten de eurozone?
Slide 19 - Open vraag
Leg uit wat bedoeld wordt met: Geld lenen kost geld......
Slide 20 - Open vraag
Lars neemt € 100 Euro op via de geldautomaat, hij stopt het geld in zijn portemonnee wat is er gebeurd?
A
Zijn vermogen is afgenomen met € 100,-
B
Zijn vermogen is juist toegenomen met maar liefst € 100,-