Leerstof PW Grammatica

Leerstof PW Grammatica Zinsdelen
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerstof PW Grammatica Zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Paragrafen leerstof PW
Mavo-deel: (uit je papieren t/h 1-boek: cursus 5)
par. 2: Persoonsvorm & zindelen
par. 4: Onderwerp
par. 6: Werkwoordelijk gezegde
par. 8 Lijdend voorwerp
Havo-deel: (uit je digitale havo/vwo 1-boek: cursus 5)
par. 9: Meewerkend voorwerp
par. 11: Bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel par 2:
Deze leerdoelen leer ik vandaag:
  • Ik kan de persoonsvorm in eenvoudige zinnen vinden.
  • Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen door de volgorde aan te passen




    Slide 3 - Tekstslide

    Persoonsvorm - pv (1)
    • De persoonsvorm (pv) is het belangrijkste werkwoord in een zin.
    • In alle zinnen staat een persoonsvorm. Een zin is pas een zin als er een pv in staat.
    • De persoonsvorm past zich altijd aan aan de rest van de zin:
    (Vandaag eet ik patat, Gisteren at ik patat, aten we gisteren patat?)
    • Ook bepaalt de persoonsvorm wat je nog meer moet vertellen.
    Ik koop..., hij woont..., zeg jij... 
    • Je kunt de persoonsvorm vinden met de tijdproef en de getalproef.
     


    Slide 4 - Tekstslide

    Persoonsvorm (2)

    Slide 5 - Tekstslide

    Zinsdelen vinden
    Vorige week bestelde ik voor mijn moeder bij die webshop een nieuwe fiets.

    • Voordat je de zinsdelen gaat benoemen, verdeel je de zin eerst in zinsdelen. 
    • Dit doe je zodat je geen woorden vergeet.

    Slide 6 - Tekstslide

    Zindelen vinden

    Slide 7 - Tekstslide

    Leerdoel:
    Deze leerdoelen leer ik vandaag:
    • Ik kan het werkwoordelijk gezegde in eenvoudige zinnen vinden.
    • Ik kan het onderwerp in eenvoudige zinnen vinden.




      Slide 8 - Tekstslide

       §6 Werkwoordelijk gezegde (wg)

      WG = Alle werkwoorden in een zin. 
      • Je schrijft deze achter elkaar op.
      Die docent Frans heeft eindelijk de cijfers berekend.
      WG = heeft berekend

      Hoe weet je of iets een werkwoord is? 
      Kun je het vervoegen? (Kun je er ik/hij/wij voor zetten?)

      • De man heeft een ijsje gegeten.
      • De man was naar hem aan het luisteren
      • Ik stond op jou te wachten. 

      Slide 9 - Tekstslide

       §4 Onderwerp (ow)
      Onderwerp = degene of hetgeen dat wat er gebeurt in de zin, meemaakt. Over wie het gaat.

      Hoe vind je het ow = Wie / Wat + wg ?
      Gisteravond hebben Theo en Thea een voortreffelijke show gegeven in de schouwburg.

      Wie / Wat + hebben gegeven?
      Theo en Thea

      1. Alle leerlingen hebben een voldoende gehaald.
      2. De meeste docenten maken de toetsen zelf.
      3. De toiletten worden elke dag schoongemaakt.

      Slide 10 - Tekstslide