Training Ecologie vragen beantwoorden

Ecologie
Oefenvragen bespreken
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Ecologie
Oefenvragen bespreken

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
- Gemaakte vragen nakijken 
- Leren hoe je vragen beantwoord
- Leerdoelen checken

Slide 2 - Tekstslide

In de afbeeldingen 2, 3 en 4 zie je drie plantensoorten die kunnen groeien op een ondergestoven vloedmerk.
  • Wat kun je zeggen over hun tolerantie voor zout en wind, ten opzichte van planten die daar niet groeien?
  • En hoe zou het komen dat je deze drie plantensoorten niet vindt, als je verder landinwaarts bij de wat hogere duinen komt?

Slide 3 - Tekstslide

Wat kun je zeggen over hun tolerantie voor zout en wind, ten opzichte van planten die daar niet groeien?

Slide 4 - Open vraag

En hoe zou het komen dat je deze drie plantensoorten niet vindt, als je verder landinwaarts bij de wat hogere duinen komt?

Slide 5 - Open vraag

In de afbeeldingen 2, 3 en 4 zie je drie plantensoorten die kunnen groeien op een ondergestoven vloedmerk.
  • Wat kun je zeggen over hun tolerantie voor zout en wind, ten opzichte van planten die daar niet groeien?
    Die tolerantie is breed
  • En hoe zou het komen dat je deze drie plantensoorten niet vindt, als je verder landinwaarts bij de wat hogere duinen komt?
    Daar worden ze weggeconcurreerd door soorten die beter zijn aangepast aan het daar heersende milieu.

Slide 6 - Tekstslide

Nieuwe soorten
 In de winter van 2010-2011 werd op Öland in Zweden een caracara (zie afbeelding 5) waargenomen. Dit baarde veel opzien. De caracara hoort thuis in Mexico en de Verenigde Staten.

Slide 7 - Tekstslide

5 Hoe noemt men een dier dat plotseling voor korte of langere tijd in een ander ecosysteem opduikt?

Slide 8 - Open vraag

Soms komen soorten door toedoen van de mens buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied terecht.
In de tijd dat Deniz Haydar verbonden was aan de Rijksuniversiteit Groningen deed ze onderzoek naar zulke soorten in de Noordzee. Van deze soorten is daar het aantal in de laatste dertig jaar sterk toegenomen. Uit het onderzoek van Haydar blijkt een van de belangrijkste transportmiddelen voor deze soorten in de Noordzee de verplaatsing door de mens van oesters voor de oesterkweek.  Het verplaatsen van een klein aantal oesters kan resulteren in een groot aantal introducties van nieuwe soorten in de Noordzee. 


Slide 9 - Tekstslide

Het verplaatsen van een klein aantal oesters kan resulteren in een groot aantal introducties van nieuwe soorten in de Noordzee. Leg uit hoe dat komt.

Slide 10 - Open vraag

Het verplaatsen van een klein aantal oesters kan resulteren in een groot aantal introducties van nieuwe soorten in de Noordzee. Leg uit hoe dat komt.

Bij het verplaatsen van oesters kunnen veel andere organismen meeliften met de oester (doordat ze op de oesters zitten of in het water rond de verplaatste oesters). 

Slide 11 - Tekstslide

 Dieren op Sri Lanka
Het eiland Sri Lanka ligt ten zuiden van de Zuidoostkust van India.
 Er zijn veel dieren die dit eiland hebben bereikt vanuit India, toen het bij een lagere zeespiegel via een 'landbrug' verbonden was met het continent. Opvallend is dat sommige zoogdieren wel zijn geslaagd in die kolonisatie (zoals de lippenbeer en de luipaard), maar andere niet (zoals de tijger en de hyena). Blijkbaar hoeft de aanwezigheid van een 'landbrug' niet te betekenen dat elke zoogdiersoort die op een eiland zou kunnen leven, dat eiland ook echt bereikt.
 

Noem een mogelijke oorzaak voor het verschijnsel dat de tijger er niet in is geslaagd de strook land die zich tussen India en Sri Lanka bevond te passeren en dus niet op het eiland voorkomt, terwijl de omstandigheden op het eiland wel geschikt zijn voor deze diersoort.  

Slide 12 - Tekstslide

 Dieren op Sri Lanka
Noem een mogelijke oorzaak voor het verschijnsel dat de tijger er niet in is geslaagd de strook land die zich tussen India en Sri Lanka bevond te passeren en dus niet op het eiland voorkomt, terwijl de omstandigheden op het eiland wel geschikt zijn voor deze diersoort.  

Een tijger heeft een te nauwe tolerantie ten opzichte van milieufactoren in het landbruggebied

Slide 13 - Tekstslide

Zweeds ecosysteem
De zwarte specht, de kever en de den hebben invloed op elkaar.
– Tot welk trofisch niveau hoort de zwarte specht? 
  – En tot welke orde van consumenten?
  – En welk organisme van de drie heeft, alle exemplaren bij elkaar geteld, de grootste biomassa in het ecosysteem?

Slide 14 - Tekstslide

Tot welk trofisch niveau hoort de zwarte specht?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

En tot welke orde van consumenten hoort de zwarte specht?

Slide 17 - Open vraag

En welk organisme van de drie heeft, alle exemplaren bij elkaar geteld, de grootste biomassa in het ecosysteem?

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Relaties in het nevelwoud van Belize
 Een filmer maakte een film voor National Geographic over het nevelwoud in het Midden-Amerikaanse Belize. Daar komen allerlei relaties tussen dieren van verschillende soorten voor, die in de film worden getoond.
 Zo volgen miervogels trekmieren op hun niets ontziende rooftocht en consumeren daarbij insecten die voor de trekmieren op de vlucht zijn.

Welke ecologische relatieterm is het meest van toepassing op de relatie tussen trekmier en miervogel?
 

Slide 20 - Tekstslide

Welke ecologische relatieterm is het meest van toepassing op de relatie tussen trekmier en miervogel?
A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Predatie

Slide 21 - Quizvraag

Relaties in het nevelwoud van Belize 
De vlinder Melinia volgt op zijn beurt de miervogel: uit diens uitwerpselen neemt de vlinder urinezuur op. Die stof blijkt voor de vlinder essentieel voor de gezondheid.

Welke ecologische relatieterm is het meest van toepassing op de relatie tussen miervogel en vlinder?

Slide 22 - Tekstslide

Welke ecologische relatieterm is het meest van toepassing op de relatie tussen miervogel en vlinder?
A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Predatie

Slide 23 - Quizvraag

Relaties in het nevelwoud van Belize 
 Oropendolavogels (Psarocolius montezuma) bouwen hangnesten. Koespreeuwen proberen daarin ook een ei te leggen. Als een oropendola de vervalsing niet ontdekt, wordt dat ei mee uitgebroed.
 Uit onderzoek blijkt dat nesten met een jonge koespreeuw minder last hebben van paardenhorzels, doordat deze door koespreeuwjongen worden gegeten.
Welke ecologische relatieterm is het meest van toepassing op de relatie tussen oropendola en koespreeuw?

Slide 24 - Tekstslide

Welke ecologische relatieterm is het meest van toepassing op de relatie tussen oropendola en koespreeuw?
A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Predatie

Slide 25 - Quizvraag

Leven op het Taimyr-schiereiland
Wat wordt bedoeld met de populatiedichtheid van de poolvos in het onderzochte gebied?
 A Het aantal poolvossen in een bepaald jaar.
 B Het aantal poolvossen in het gebied.
 C Het aantal poolvossen over een groot aantal jaren gemeten.
 D Het aantal poolvossen per oppervlakte-eenheid.

Slide 26 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de populatiedichtheid van de poolvos in het onderzochte gebied?
A
Het aantal poolvossen in een bepaald jaar
B
Het aantal poolvossen in een gebied
C
Het aantal poolvossen over een groot aantal jaren gemeten
D
Het aantal poolvossen per oppervlakte-eenheid

Slide 27 - Quizvraag

Leven op het Taimyr-schiereiland
Teken op het antwoordblad het voedselweb van de in de tekst genoemde organismen van het schiereiland. Verbind de organismen door pijlen in de richting van de energieoverdracht.

Slide 28 - Tekstslide

Leven op het Taimyr-schiereiland
Op het schiereiland is de hoeveelheid beschikbaar voedsel meestal schaars. Bij schaarste treedt er voedselconcurrentie op.

Geef twee voorbeelden van voedselconcurrentie tussen verschillende soorten organismen die in de tekst genoemd worden.

Slide 29 - Tekstslide

Geef één voorbeeld van voedselconcurrentie tussen verschillende soorten organismen die in de tekst genoemd worden.

Slide 30 - Open vraag

Leven op het Taimyr-schiereiland
Op het schiereiland is de hoeveelheid beschikbaar voedsel meestal schaars. Bij schaarste treedt er voedselconcurrentie op.

Geef twee voorbeelden van voedselconcurrentie tussen verschillende soorten organismen die in de tekst genoemd worden.

Slide 31 - Tekstslide

Leven op het Taimyr-schiereiland
In afbeelding 8 wordt aangegeven hoe het aantal lemmingen dat op het schiereiland voorkomt, verandert in de loop van een aantal jaren. Zowel tussen de toppen P en Q als tussen de toppen Q en R zit een termijn van drie jaar.
 In dezelfde periode werd ook het aantal poolvossen op het schiereiland bepaald. In hetzelfde assenstelsel kunnen die aantallen worden weergegeven. Ook dan worden drie toppen in de grafiek waargenomen (X, Y en Z).

Slide 32 - Tekstslide

Welke grafiek in afbeelding 9 geeft de juiste ligging van deze toppen X, Y en Z weer?

Slide 33 - Tekstslide

Welke grafiek in afbeelding 9 geeft de juiste ligging van deze toppen X, Y en Z weer?
A
Grafiek A
B
Grafiek B
C
Grafiek C
D
Grafiek D

Slide 34 - Quizvraag

Poema op de Veluwe
 De poema is een katachtige, die vrijwel in heel Amerika voorkomt. Het dier voelt zich zowel thuis in de bergen, op de prairie, in moerassige streken als in het bos. Het leefgebied van de poema bestrijkt verschillende klimaatzones. De poema heeft een uitgebreid voedselpakket, variërend van insecten tot grote hoefdieren.
 Sinds 1890 zijn de wolf en de lynx hier officieel uitgestorven verklaard. Sindsdien zijn er op de Veluwe geen grote predatoren meer die de omvang van de populatie grote herbivoren (herten, reeën en moeflons) op peil houden. Een poema zou misschien hun plaats kunnen innemen.
 In tabel 1 worden enkele factoren vergeleken van het natuurlijke leefgebied van de poema met die van de Veluwe.

Slide 35 - Tekstslide

Poema op de Veluwe
Over de overlevingskansen van de poema op de Veluwe worden de volgende beweringen gedaan.
 Bewering 1: De gegevens van de abiotische factor op de Veluwe vallen binnen de tolerantiegrenzen van de poema.
 Bewering 2: De gegevens van de biotische factor op de Veluwe geven aan dat de poema er niet kan leven.


Slide 36 - Tekstslide

Welke van deze beweringen is (zijn) juist?
A
Geen van beide beweringen is juist.
B
Alleen bewering 1 is juist.
C
Alleen bewering 2 is juist.
D
Beide beweringen zijn juist.

Slide 37 - Quizvraag

Poema op de Veluwe
Over de overlevingskansen van de poema op de Veluwe worden de volgende beweringen gedaan.
 Bewering 1: De gegevens van de abiotische factor op de Veluwe vallen binnen de tolerantiegrenzen van de poema.
 Bewering 2: De gegevens van de biotische factor op de Veluwe geven aan dat de poema er niet kan leven.


Slide 38 - Tekstslide

Laatste les
Vragen? 

Bereikbaar via mail/classroom! 

Succes in de toetsweek!

Slide 39 - Tekstslide