Deel 1 zinsdelen havo 2

Doelen
In deze lessenreeks leer je de basis
voor het ontleden van een zin.

  • Je weet dat een zin uit zinsdelen bestaat
  • Je weet dat zinsdelen uit woord(en) bestaan
  • Je weet wat werkwoorden zijn
  • Je kunt de persoonsvorm vinden
  • Je kunt een zin in zinsdelen verdelen


1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doelen
In deze lessenreeks leer je de basis
voor het ontleden van een zin.

  • Je weet dat een zin uit zinsdelen bestaat
  • Je weet dat zinsdelen uit woord(en) bestaan
  • Je weet wat werkwoorden zijn
  • Je kunt de persoonsvorm vinden
  • Je kunt een zin in zinsdelen verdelen


Slide 1 - Tekstslide

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
1.Zoek eerst de persoonsvorm (pv). tijdproef/getalproef
2. Zet pv tussen twee strepen.

Je / mag / nooit / van die rode besjes / eten.





Slide 2 - Tekstslide

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?

Je / mag / nooit / van die rode besjes / eten.

3. Andere  werkwoorden in de zin. Zet  een
    streep vóór en achter.
   Alle werkwoorden samen vormen het  gezegde (GZ):
Werkwoordelijk gezegde/ naamwoordelijk gezegde


Slide 3 - Tekstslide

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
Zet de overgebleven woorden vóór de pv. Woorden vóór de pv , vormen één zinsdeel.

Hij  bakte  snel  een paar pannenkoeken.


De zin moet blijven kloppen: betekenis hetzelfde - geen woorden toevoegen.  De zin geeft antwoord op W  en H-vragen.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
Zet de overgebleven woorden vóór de pv. Woorden vóór de pv , vormen één zinsdeel.
Hij / bakte / snel / een paar pannenkoeken.
Snel / bakte / hij / een paar pannenkoeken.
Een paar pannenkoeken / bakte / hij / snel.

De zin moet blijven kloppen: betekenis hetzelfde - geen woorden toevoegen.  De zin geeft antwoord op W  en H-vragen.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
Een zin geeft antwoord op W en H-vragen.

Hij / bakte / snel / een paar pannenkoeken.            Wie bakte
Snel / bakte / hij / een paar pannenkoeken.             Wat bakte hij?

Overige W- en H- vragen
Een paar pannenkoeken / bakte / hij / snel.             Hoe bakte hij?


Slide 6 - Tekstslide

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?

 Gisteren  hebben  we  bij tante Natasha /gegeten.


Slide 7 - Tekstslide

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?

 Gisteren / hebben / we / bij tante Natasha /gegeten.
 bij tante Natasha / hebben / we / Gisteren /gegeten
 we / hebben / Gisteren / bij tante Natasha /gegeten


Slide 8 - Tekstslide

Maak met de zinsdelen een goede zin
bracht
een goed boek
voor mij
Gisteren
mee
ze

Slide 9 - Sleepvraag

Zinsdelen zoeken:
ALTIJD AANWEZIG IN ZIN
1. PV - WERKWOORD DAT VERANDERT 
2. OW - IETS/IEMAND
3. GEZEGDE - WERKWOORDELIJK/NAAMWOORDELIJK - ALLE WERKWOORDEN

NIET ALTIJD AANWEZIG IN ZIN
4. LV -  LIJDEND VOORWERP 
5. MV - MEEWERKEND VOORWERP
6. BWB - BIJWOORDELIJKE BEPALING

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de PV?

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?
A
jullie
B
Kerstkaarten
C
Sturen
D
ook

Slide 11 - Quizvraag

Uitleg zinsopbouw
Een zin bestaat standaard uit twee basisdelen.
- een deel dat zegt wat de handeling (doen)  is (= werkwoordelijk gezegde

- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (= onderwerp) (wie/wat doet)
   vb: Fieke tekent. 


Slide 12 - Tekstslide

Fieke tekent

Uitbreiden door er zinsdelen aan toe te voegen. Die geven extra informatie over bijvoorbeeld: wat, wie aan wie , met wie, wanneer, waar, waarmee, waardoor?

* Fieke / tekent / graag / paarden.
* Fieke / tekent / een paard / met een potlood.
* Fieke / heeft / gisteren / voor haar oma / een paard / getekend / met een potlood.

Slide 13 - Tekstslide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Ons team | won | gisteren | een belangrijke sportprijs.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

De persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord en vertelt vaak wat iemand aan het doen is.
Bovendien kun je aan dit woord zien in welke tijd de zin staat.

      vb: De sportieve jongens | fietsen | ’s middags | graag | in het bos.


•    De tijd in de zin te veranderen. De persoonsvorm verandert dan van vorm.
     vb: De sportieve jongens | fietsten | ’s middags | graag | in het bos.


Slide 15 - Tekstslide

Maak met de zinsdelen een goede zin
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.

Slide 16 - Sleepvraag

Vooraf
1. Een zin bestaat uit meerdere woorden die verschillende zinsdelen vormen.
    
vb: De kat / speelt / graag / met een balletje / in de tuin.

2. In elke zin staan één of meerdere werkwoorden (DOEN of ZIJN)
    vb: Graag eet Kevin een ijsje.
          Femke zou ook wel een ijsje willen gaan eten.
          De film is erg spannend.

3. Elke zin heeft een onderwerp  (antwoord op de vraag: Wie/Wat + WG?)
    vb: De jongens gamen elke weekend.

Slide 17 - Tekstslide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de PV?

Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de PV?

De trein stopte gisteren op het station.
A
stopte
B
gisteren
C
de trein
D
op het station

Slide 20 - Quizvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
Willem 2
weer
Zal
gaan winnen?
de volgende wedstrijd
tegen NAC

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is de pv?
Dit jaar zal niemand uit deze klas blijven zitten
A
Dit jaar
B
zal
C
niemand uit deze klas
D
zitten

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de PV?

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 23 - Quizvraag

Maak met de zinsdelen een goede zin
Fieke
voor haar opa
had
geschreven.
een mooi gedicht

Slide 24 - Sleepvraag

Wat is de PV?

Mijn oudste broer heeft jaren gevaren.
A
gevaren
B
mijn oudste broer
C
jaren
D
heeft

Slide 25 - Quizvraag

Opdracht zinsopbouw

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de PV?

Ik vind het leuk op deze school.
A
ik
B
op deze school
C
vind
D
het leuk

Slide 27 - Quizvraag

Sleep alle werkwoorden naar 'Werkwoorden' en alles wat geen werkwoord is naar 'Geen werkwoord'.
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 28 - Sleepvraag

Welke namen van zinsdelen ken je?

Slide 29 - Woordweb

Wat is de PV?

September was dit jaar erg nat.
A
dit jaar
B
nat
C
was
D
september

Slide 30 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de PV?

Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 32 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Verdeel in zinsdelen:

Jantje speelt graag met zijn hondje.

Slide 34 - Open vraag

Benoem de zinsdelen:

Jantje speelt graag met zijn hondje.

Slide 35 - Open vraag

Zet strepen tussen de zinsdelen.

Tijdens het concert kreeg de artiest een bloedneus.

Slide 36 - Open vraag

Benoem alle zinsdelen.
Tijdens het concert kreeg de artiest een bloedneus.

Slide 37 - Open vraag

Aan de slag
timer
20:00

Slide 38 - Tekstslide