Meer dan lezen 2

Welkom 4v
- Bespreken huiswerkopdrachten Karel ende Elegast 
                                                                            
- Inventarisatie leesvaardigheid
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom 4v
- Bespreken huiswerkopdrachten Karel ende Elegast 
                                                                            
- Inventarisatie leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

opdracht 1
  • 1 Karel denkt dat hij droomt.
  • 2 Karel denkt dat een ‘boze geest’ (de duivel) tot hem spreekt en hij kan zich niet voorstellen dat God hem (met al zijn rijksommen en macht) vraagt een schande te begaan.
  • 3 Karel gehoorzaamt als de engel voor de derde maal spreekt. Het getal 3 symboliseert de goddelijke volmaaktheid.
  • 4 Karel is als keizer de leenheer van het hele Roomse Rijk. Hij heeft geen wereldse leenheer boven zich, maar moet wel gehoorzamen / trouw zijn aan God.
  • 5 Zowel ongehoorzaamheid aan God als uit stelen gaan leidt tot eerverlies, maar Karel moet een van beide doen.

Slide 2 - Tekstslide

opdracht 2
  • 1 Elegast heeft het land dat hij in leen had van Karel moeten verlaten en leeft nu – samen met een aantal van zijn ‘ridders en knapen’ verscholen in het bos. Anderen mogen hem geen onderdak verschaffen, omdat zij hun leen dan ook kwijtraken. Elegast steelt van de rijken, maar arme mensen laat hij met rust.
  • 2 In het woud realiseert Karel zich dat hij Elegast ten onrechte om een ‘kleinigheid’ heeft verbannen.
  • 3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
    Het woud zou een plaats kunnen zijn van (innerlijke) strijd. In die zin zou het woud ook een plaats van heling, loutering kunnen zijn (als je er eenmaal weer uit bent). Je zou ook kunnen zeggen dat het woud een plaats van bezinning is.

Slide 3 - Tekstslide

opdracht 2
  • In tekst 2 krijgt Karel bijvoorbeeld spijt van de manier waarop hij Elegast heeft behandeld en hij ontmoet een ridder van wie hij denkt dat hij de belichaming van de duivel is.
  • 4 wit en zwart; Karel wordt geportretteerd als de witte ridder; wit staat onder andere voor reinheid en wijsheid. De andere ridder (en zijn helm, schild en borstkuras) en zijn paard zijn zwart, hier de kleur van de duivel.


Slide 4 - Tekstslide

opdracht 3
  • 1 Elegast heeft ooit trouw gezworen aan Karel en is niet bereid zijn eed van trouw te verbreken.
  • 2 Eggerik gedraagt zich buitengewoon oneervol: hij berokkent mensen schade, verraadt zijn vrienden, en zou zelfs de keizer naar het leven staan, ondanks dat hij een mooie leen van Karel heeft. Hij is – met andere woorden – ontrouw.
  • 3 Doordat hij uit stelen is gegaan en Elegast is tegengekomen, ontdekt hij dat er een aanslag op zijn leven wordt beraamd.
  • 4 Het handelen van Karel wordt bepaald door (zijn geloof in) God; zelfs als Karel een opdracht krijgt die hem hoogst merkwaardig voorkomt, doet hij wat God hem opdraagt.
  • 5 Elegasts gedrag wordt bepaald door de eed van trouw aan Karel. Zelfs na zijn verbanning blijft hij Karel trouw.

Slide 5 - Tekstslide

opdracht 3
  • 6 dat je trouw moet zijn (aan God en/of de leenheer)
  • 7 ‘Trouw’ wordt ook nu nog door bijna iedereen belangrijk gevonden. Ontrouw in een relatie en verraad in vriendschappen wordt door niemand gewaardeerd.

Slide 6 - Tekstslide

Nu aan de slag met (zakelijk) lezen 
                                         even schakelen...
Doel van deze les: 
- Voorkennis ophalen
- Reflecteren: wat weet je al, wat moet je nog bijspijkeren?

Slide 7 - Tekstslide

Nu aan de slag met 
Lezen 
Deel 1
Zonder hulp van het lesboek:
Vul stil en voor jezelf de inventarisatieopdracht in.
Wat weet je nog? Graaf diep!
Deel 2
Gebruik je lesboek om te controleren en aan te vullen
Kijk op blz. 271-273                                                      
tekstverbanden?
signaalwoorden?
tekststructuren?
hoofdgedachte?

Slide 8 - Tekstslide

Nakijken
  • Het onderwerp van een tekst:
  • Een woord of woordgroep. Deze geeft aan waar de tekst over gaat. Let op: geen zin!
  •  Bijvoorbeeld: het invoeren van het schoolontbijt

Slide 9 - Tekstslide

Nakijken
  • De hoofdgedachte van een tekst:
  • Geeft het belangrijkste weer dat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd in een mededelende zin.
    (Dus geen vraagzin)
  •  Bijvoorbeeld: onderw: het invoeren van het schoolontbijt
  • - Het invoeren van het schoolontbijt heeft een positief effect op het welzijn en de leerresultaten van leerlingen.

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken
  • De hoofdgedachte van een tekst:
  • Geeft het belangrijkste weer dat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd in een mededelende zin.
    (Dus geen vraagzin)
  •  Bijvoorbeeld: onderw: het invoeren van het schoolontbijt
  • - Hoofdgedachte: Op alle middelbare scholen moet komend jaar het schoolontbijt worden ingevoerd.

Slide 11 - Tekstslide

Nakijken
Wat is het verschil tussen hoofdgedachte en onderwerp?
  1.  Onderwerp = waar de tekst over gaat in een paar woorden (geen zin)
  2.  Hoofdgedachte = strekking van de tekst in een hele zin (geen vraag) De vorm is afhankelijk van het tekstdoel
    (constatering versus standpunt)

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken
Uit welke drie vaste onderdelen bestaat een tekst altijd?
  • Inleiding
  • Middenstuk
  • Slot

Slide 13 - Tekstslide

Nakijken
Veel teksten worden ingeleid met een kort verhaaltje. Hoe noemen we dat?
  • Anekdote


Slide 14 - Tekstslide

Nakijken
Waar staat de kernzin van een alinea meestal? Noem de drie opties!
  • 1. Eerste zin
  • 2. Tweede zin (bij overgangszin)
  • 3. Laatste zin


Slide 15 - Tekstslide

Nakijken
En wat is de functie van zo’n kernzin dan?
  • De hoofdgedachte van de alinea weergeven.
    Elk deelonderwerp krijgt een nieuwe alinea.


Slide 16 - Tekstslide

Nakijken
Welke zeven vaste tekststructuren ken je?
  • 1. argumentatiestructuur
  • 2. aspectenstructuur
  • 3. probleem-oplossingstructuur
  • 4. verklaringsstructuur
  • 5. verleden-heden(-toekomst)structuur
  • 6. voor- en nadelen structuur
  • 7. vraag-antwoord structuur



Slide 17 - Tekstslide

Nakijken
Hoe ziet een argumentatiestructuur eruit?
Wat vind je in inleiding, middenstuk en slot?

  • Inleiding: stelling, standpunt (eventueel als vraag)
  • Middenstuk: argumenten, tegenargumenten (+weerlegging)
  • Slot: herhaling stelling (of beantwoorden vraag)



Slide 18 - Tekstslide

Nakijken
Leg in jullie eigen woorden uit wat signaalwoorden eigenlijk zijn. Waarom gebruiken we ze? 

  • Een signaalwoord helpt de lezer om de verbanden in de tekst te herkennen.



Slide 19 - Tekstslide

Nakijken
Bedenk een zin over je buurman met een opsommend verband. Gebruik een geschikt signaalwoord. 

  • Om te beginnen heeft mevrouw De Kuiper graag gebreide truien aan. Daarnaast houdt ze veel van lezen. Tot slot is ze dol op katten.
  • ook, maar ook, en, in de eerste plaats, in de tweede plaats etc.



Slide 20 - Tekstslide

Nakijken
Bedenk een zin over je dag tot dusver met een chronologisch verband. Gebruik een geschikt signaalwoord.

  • Eerst zette ik mijn wekker uit, daarna ging ik douchen om vervolgens te gaan ontbijten.
  • Nadat, tot slot, als eerste, als laatste, tegelijkertijd, etc. 



Slide 21 - Tekstslide

Nakijken
Bedenk een zin over Het Heerenlanden met een toelichtend verband. Gebruik een geschikt signaalwoord.

  • Het Heerenlanden is een brede school, zo wordt er les gegeven op mavo-, havo- en vwo-niveau. 
  • Bijvoorbeeld, zoals, neem nou, denk aan, etc.



Slide 22 - Tekstslide

Nakijken
Bedenk een zin over het schoolvak wiskunde met een vergelijkend verband. Gebruik een geschikt signaalwoord.

  • De toetsen van Wiskunde zijn net zo eenvoudig als de toetsen van Scheikunde.
  • anders dan, vergeleken met, in tegenstelling tot, zoals, dan, als, etc. 



Slide 23 - Tekstslide

Nakijken
Bedenk een zin over de kerstvakantie met een voorwaardelijk verband. Gebruik een geschikt signaalwoord.

  • In de kerstvakantie gaan we naar de Efteling, mits De Baron dan open is.
  • op voorwaarde dat, als, indien, In het geval dat, wanneer, tenzij.



Slide 24 - Tekstslide

Nakijken
We gaan naar de Efteling,
                                      mits De Baron open is. (op voorwaarde dat...)
                                      tenzij De Baron gesloten is. (maar niet als...)

                                      mits we genoeg hebben gespaard.
                                      tenzij we niet genoeg geld hebben.

Slide 25 - Tekstslide

Wat vind je het lastigste onderdeel van dit werkblad?

Slide 26 - Tekstslide

Zet je naam op het werkblad en lever het in.

Slide 27 - Tekstslide

Leesautobiografie schrijven
Wat is een biografie?

Slide 28 - Tekstslide

Leesautobiografie schrijven
Wat is een autobiografie?

Slide 29 - Tekstslide

Leesautobiografie schrijven

Slide 30 - Tekstslide

Schrijf je eigen leesautobiografie
  • Volg de opdracht zoals deze op papier staat.
  • Schrijf een lopend verhaal. 
  • De leesautobiografie is de basis van je fictiedossier.
  • Over twee weken lever je deze in via som.
Denk ook alvast na over een leesboek. Dit mag nog een young adult zijn (15+). Je gaat lezen in duo's en maakt ook de schrijfopdracht samen. 

Slide 31 - Tekstslide