2 Karel denkt dat een ‘boze geest’ (de duivel) tot hem spreekt en hij kan zich niet voorstellen dat God hem (met al zijn rijksommen en macht) vraagt een schande te begaan.
3 Karel gehoorzaamt als de engel voor de derde maal spreekt. Het getal 3 symboliseert de goddelijke volmaaktheid.
4 Karel is als keizer de leenheer van het hele Roomse Rijk. Hij heeft geen wereldse leenheer boven zich, maar moet wel gehoorzamen / trouw zijn aan God.
5 Zowel ongehoorzaamheid aan God als uit stelen gaan leidt tot eerverlies, maar Karel moet een van beide doen.
Slide 2 - Tekstslide
opdracht 2
1 Elegast heeft het land dat hij in leen had van Karel moeten verlaten en leeft nu – samen met een aantal van zijn ‘ridders en knapen’ verscholen in het bos. Anderen mogen hem geen onderdak verschaffen, omdat zij hun leen dan ook kwijtraken. Elegast steelt van de rijken, maar arme mensen laat hij met rust.
2 In het woud realiseert Karel zich dat hij Elegast ten onrechte om een ‘kleinigheid’ heeft verbannen.
3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Het woud zou een plaats kunnen zijn van (innerlijke) strijd. In die zin zou het woud ook een plaats van heling, loutering kunnen zijn (als je er eenmaal weer uit bent). Je zou ook kunnen zeggen dat het woud een plaats van bezinning is.
Slide 3 - Tekstslide
opdracht 2
In tekst 2 krijgt Karel bijvoorbeeld spijt van de manier waarop hij Elegast heeft behandeld en hij ontmoet een ridder van wie hij denkt dat hij de belichaming van de duivel is.
4 wit en zwart; Karel wordt geportretteerd als de witte ridder; wit staat onder andere voor reinheid en wijsheid. De andere ridder (en zijn helm, schild en borstkuras) en zijn paard zijn zwart, hier de kleur van de duivel.
Slide 4 - Tekstslide
opdracht 3
1 Elegast heeft ooit trouw gezworen aan Karel en is niet bereid zijn eed van trouw te verbreken.
2 Eggerik gedraagt zich buitengewoon oneervol: hij berokkent mensen schade, verraadt zijn vrienden, en zou zelfs de keizer naar het leven staan, ondanks dat hij een mooie leen van Karel heeft. Hij is – met andere woorden – ontrouw.
3 Doordat hij uit stelen is gegaan en Elegast is tegengekomen, ontdekt hij dat er een aanslag op zijn leven wordt beraamd.
4 Het handelen van Karel wordt bepaald door (zijn geloof in) God; zelfs als Karel een opdracht krijgt die hem hoogst merkwaardig voorkomt, doet hij wat God hem opdraagt.
5 Elegasts gedrag wordt bepaald door de eed van trouw aan Karel. Zelfs na zijn verbanning blijft hij Karel trouw.
Slide 5 - Tekstslide
opdracht 3
6 dat je trouw moet zijn (aan God en/of de leenheer)
7 ‘Trouw’ wordt ook nu nog door bijna iedereen belangrijk gevonden. Ontrouw in een relatie en verraad in vriendschappen wordt door niemand gewaardeerd.
Slide 6 - Tekstslide
Nu aan de slag met (zakelijk) lezen
even schakelen...
Doel van deze les:
- Voorkennis ophalen
- Reflecteren: wat weet je al, wat moet je nog bijspijkeren?
Slide 7 - Tekstslide
Nu aan de slag met Lezen
Deel 1 Zonder hulp van het lesboek: Vul stil en voor jezelf de inventarisatieopdracht in.
Wat weet je nog? Graaf diep!
Deel 2
Gebruik je lesboek om te controleren en aan te vullen Kijk op blz. 271-273
tekstverbanden?
signaalwoorden?
tekststructuren?
hoofdgedachte?
Slide 8 - Tekstslide
Nakijken
Het onderwerp van een tekst:
Een woord of woordgroep. Deze geeft aan waar de tekst over gaat. Let op: geen zin!
Bijvoorbeeld: het invoeren van het schoolontbijt
Slide 9 - Tekstslide
Nakijken
De hoofdgedachtevan een tekst:
Geeft het belangrijkste weer dat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd in een mededelende zin. (Dus geen vraagzin)
Bijvoorbeeld: onderw: het invoeren van het schoolontbijt
- Het invoeren van het schoolontbijt heeft een positief effect op het welzijn en de leerresultaten van leerlingen.
Slide 10 - Tekstslide
Nakijken
De hoofdgedachtevan een tekst:
Geeft het belangrijkste weer dat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd in een mededelende zin. (Dus geen vraagzin)
Bijvoorbeeld: onderw: het invoeren van het schoolontbijt
- Hoofdgedachte: Op alle middelbare scholen moet komend jaar het schoolontbijt worden ingevoerd.
Slide 11 - Tekstslide
Nakijken
Wat is het verschil tussen hoofdgedachte en onderwerp?
Onderwerp = waar de tekst over gaat in een paar woorden (geen zin)
Hoofdgedachte = strekking van de tekst in een hele zin (geen vraag) De vorm is afhankelijk van het tekstdoel (constatering versus standpunt)
Slide 12 - Tekstslide
Nakijken
Uit welke drie vaste onderdelen bestaat een tekst altijd?
Inleiding
Middenstuk
Slot
Slide 13 - Tekstslide
Nakijken
Veel teksten worden ingeleid met een kort verhaaltje. Hoe noemen we dat?
Anekdote
Slide 14 - Tekstslide
Nakijken
Waar staat de kernzin van een alinea meestal? Noem de drie opties!
1. Eerste zin
2. Tweede zin (bij overgangszin)
3. Laatste zin
Slide 15 - Tekstslide
Nakijken
En wat is de functie van zo’n kernzin dan?
De hoofdgedachte van de alinea weergeven. Elk deelonderwerp krijgt een nieuwe alinea.
Slide 16 - Tekstslide
Nakijken
Welke zeven vaste tekststructuren ken je?
1. argumentatiestructuur
2. aspectenstructuur
3. probleem-oplossingstructuur
4. verklaringsstructuur
5. verleden-heden(-toekomst)structuur
6. voor- en nadelen structuur
7. vraag-antwoord structuur
Slide 17 - Tekstslide
Nakijken
Hoe ziet een argumentatiestructuur eruit? Wat vind je in inleiding, middenstuk en slot?
Inleiding: stelling, standpunt (eventueel als vraag)