Nl.thema3: Planten & dieren dinsdag 26 maart

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 4

Thema 3: Planten & dieren

Thema 3: Planten & dieren

Belangrijke woorden 

Doel van de les:

• Je kent de betekenis van de belangrijke woorden en kan deze toepassen   in zinnen. 
• Je weet wat een zinsdeel is. 
• Je weet wat een persoonsvorm is en je kan deze vinden in een zin. 
• Je weet wat een onderwerp is en je kan deze vinden in een zin. 

Persoonvorm

De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in een zin. 

In elke zin staat een persoonsvorm. Er zijn twee manieren om een persoonsvorm te vinden. 

1. Maak een vraagzin.

2. Verander de zin van tijd. 

Persoonsvorm voorbeeld

De boswachter maakt een lange wandeling door het bos. 

De boswachter maakte een lange wandeling door het bos.

Maakt de boswachter een lange wandeling door het bos?

Maakt is de persoonsvorm in deze zin, omdat maakt in de zin van tijd verandert. Maakt is de persoonsvorm omdat maakt vooraan in de zin komt te staan. 

Onderwerp 

Het onderwerp is een ding of een persoonvorm die in de zin iets doet of iets is. 

Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden. 

Onderwerp

Stel de vraag: Wie of wat doet iets in de zin.

Het antwoord op die vraag is het onderwerp van de zin. 

De boswachter maakt een lange wandeling door het bos. 

Wie of wat maakt een lange wandeling door het bos?

Antwoord: De boswachter. 

Huiswerk deze week

Opdracht 1 tot en met opdracht 8. Succes

Klaar? Studiemeter. 

Dinsdag 2 april

Terugblik vorige les:

Wat is de persoonsvorm van de zin:

Ik ben naar de dierentuin geweest.

Wat is het onderwerp?

De persoonsvorm

1. Maak een vraagzin.

2. Verander de zin van tijd

Onderwerp

Stel de vraag: 'Wie of wat doet iets in de zin?'.

|

Uitleg

In elke zin staat minimaal 1 werkwoord,. Het belangrijkste werkwoord in de zin is de persoonsvorm. De persoonsvorm kan een hulpwerkwoord zijn. Een hulpwerkwoord helpt een ander werkwoord in een zin. 

Uitleg

Een voltooid deelwoord staat altijd samen met een hulpwerkwoord in een zin. Veel voorkomende hulpwerkwoorden zijn: Hebben, zijn, worden, kunnen, mogen, zullen, willen en moeten. 

Voorbeeld

Ik ben naar de dierentuin geweest. 

Hulpwerkwoord: ben

Voltooid deelwoord: geweest.

Voorbeeld

Het muisje is in de val gelopen.

Hulpwerkwoord: Is.

Voltooid deelwoord: gelopen. 

Taxikofschip 

Je kunt het TaXiKoFSCHip gebruiken als je niet zeker weet of de verleden tijd van een werkwoord op een -t of een -d eindigt Als de stam van een werkwoord eindigt op 1 van de medeklinkers uit het Taxikofschip, dan eindt het voltooid deelwoord op een -t 

Voorbeeld werkwoord draven

1. Haal en van het werkwoord af.  drav

2. Kijk of de laatste letter een T,X,K,F,S,CH of P, dan komt er altijd een te(N). achter de stam te staan.

3. Nee, deze letter zit er niet in.

4. Ik draafde wij draafden. 

Maakwerk

Deze week gaan jullie maken:

Thema 3 tot en met blz. 224. Succes

HOOFDONDERWERP

1. Belangrijkste ondewerp in een tekst.
   
2. Een of enkele woorden.
   
3. De titel geeft vaak het hoofdonderwerp aan.
   
4. In de inleiding vaak meer informatie.
   

DEELONDERWERP

1. Elke alinea heeft een eigen deelonderwerp.
   
2. Deelonderwerp heeft met hoofdonderwerp te maken.
   
3. Tussenkop van een alinea geeft vaak informatie.
   

HOOFDGEDACHTE

1. De belangrijkste boodschap van de schrijver.
2. Hoofdgedachte = samenvatting in een zin.
   

Wat is het HOOFDONDERWERP van deze tekst?

1. Leeftijd
2. Amerika
3. American football
4. Kerk

Wat is de HOOFDGEDACHTE van deze tekst?

1. Meisje van 12 jaar
2. Geld uitdelen op school
3. Amerikaanse dollars
4. Vergrootglas

Wat is een DEELONDERWERP van deze tekst?

1. Geld
2. Sport
3. FC Barcelona
4. Tennis

Wat is een DEELONDEWERP van deze tekst?

1. Het park
2. Restaurant
3. De politie
4. Koken

De HOOFDGEDACHTE is altijd maar een of enkele woorden.

1. Waar
2. Niet waar
3. ZZZZZzzz huh?
4. Wat is hoofdgedachte?

Wat is de HOOFDGEDACHTE ook wel?

1. De titel van een tekst.
2. De tussenkopjes van een tekst.
3. De schrijver van een tekst.
4. De boodschap van de tekst.

Bijvoorbeeld:

- brief naar de gemeente

- email naar de huisarts

Bijvoorbeeld:

- Email naar een vriend

- Uitnodiging aan je tante

FORMEEL

INFORMEEL

Check ff

Met vriendelijke groet

Er was net een fittie

Beste meneer/

mevrouw,

Indien

BFF

WTF

Lang deze weg

Doelen gehaald?

• Je kent: hoofdonderwerp.
  
• Je kent: deelonderwerp.
  
• Je kent: hoofdgedachte.
• Je weet wat formele taal is.
  
• Je weet wat informele taal is.
  

Wat gaan je doen?

MAKEN:

Thema 3, lezen                         blz 228 t/m 237

Thema 3, schrijven                 blz 238 t/m 252

Klaar? Zelf nakijken.

Volgende week: 

TOETS thema 3, belangrijke woorden & spelling en grammatica 

(blz 201 t/m 227)