WTT: Les 3: Theorie blz. 46 - 50


                
       Herhalen theorie WTT Les 1 + 2


1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


                
       Herhalen theorie WTT Les 1 + 2


Slide 1 - Tekstslide


Onder welk schrijfdoel plaatsen we een roman?
A
Informeren
B
Uiteenzetten
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 2 - Quizvraag

(...) Sportartsen concludeerden dan ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en het uithoudingsvermogen van sporters.

Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters hun kans op succes. (...)

Het verband tussen deze twee 'alinea's' wordt gevormd door:
A
Overlappers
B
Signaalwoorden
C
Signaalzinnen
D
Overgangszin met een verwijswoord.

Slide 3 - Quizvraag


Welke schrijftechniek wordt vaak gebruikt om te overtuigen?
A
Het gebruik van humor en ironie.
B
Het gebruik van lange zinnen en moeilijke woorden.
C
Het gebruik van herhaling en opsomming.
D
Het gebruik van argumenten en bewijsmateriaal.

Slide 4 - Quizvraag


Wat is een voorbeeld van het schrijfdoel 'beschouwen'?
A
Een sollicitatiebrief schrijven
B
Een overtuigende reclametekst opstellen
C
Een betoog over de voor- en nadelen van social media
D
Een kort verhaal over een avontuur

Slide 5 - Quizvraag

In pretpark Walibi zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is een een grote glijbaan. Daarnaast is Walibi beroemd om zijn waterbaan.

De signaalwoorden geven een ......
A
tegenstelling
B
oorzaak
C
opsomming
D
gevolg

Slide 6 - Quizvraag


Welk schrijfdoel wordt gebruikt in een nieuwsbericht?
A
Uiteenzetten
B
Informeren
C
Beschouwen
D
Activeren

Slide 7 - Quizvraag

Een tekst waarvan het doel is om de lezer te overtuigen
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 8 - Quizvraag

Ik zal nu enkele voor- en nadelen bespreken.

Dit is een .....
A
terugblikkende zin
B
aankondigende zin
C
combinatiezin

Slide 9 - Quizvraag

Een beschouwing
A
is objectief
B
is subjectief
C
kan zowel objectief als subjectief zijn

Slide 10 - Quizvraag

Een betoog is
A
objectief
B
subjectief

Slide 11 - Quizvraag

Een tekst waarin de schrijver interpretaties, verklaringen, of opinies voorlegt.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 12 - Quizvraag

Welk signaalwoord gebruiken we om een redengevend verband te leggen tussen zinnen en/of alinea's?
A
echter
B
dus
C
tevens
D
weliswaar

Slide 13 - Quizvraag

Een uiteenzetting is
A
objectief
B
subjectief

Slide 14 - Quizvraag

Een tekst waarin een schrijver zijn standpunt geeft met argumenten
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 15 - Quizvraag

Welk signaalwoord gebruiken we om een tegenstellend verband te creëren in een zin of tussen alinea's?
A
niettemin
B
daarnaast
C
met de bedoeling
D
zoals

Slide 16 - Quizvraag

Een beschouwing heeft als doel de lezer te overtuigen
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

WTT Theorie bladzijde 46 - 50

5) Verbindingswoorden gebruiken.

6a) Functies van tekstgedeelten.

6b) Bijzondere functies: inleiding en slot van een tekst.

Slide 18 - Tekstslide

Verbindingswoorden gebruiken
* Je maakt ermee duidelijk hoe de verschillende delen van je tekst met elkaar samenhangen.

* Door correct gebruik van deze woorden kan de lezer jouw gedachtengang beter volgen.

* Deze woorden zijn een manier om te kijken of je tekst logisch is opgebouwd. (Dus: raak je tijdens het nalezen van jouw tekst de draad kwijt, dan moet je (o.a.) je verbindingswoorden gaan controleren.)

Slide 19 - Tekstslide

Functies van tekstgedeelten

* Tekstgedeelte = een alinea of groep van samenhangende alinea's.

* Een tekstgedeelte heeft een bepaalde functie binnen de hele tekst.

* Functie van een tekstgedeelte is niet altijd makkelijk te herkennen!

* Tekstgedeeltes kunnen ook meer dan één functie vervullen.

* In de reader vind je een overzicht van functiewoorden waarmee je tekstgedeeltes kunt duiden. Deze lijst is niet compleet, 
   maar geeft je wel de meest voorkomende functies in (examen)teksten. (Blz 47-49)

Slide 20 - Tekstslide

Bijzondere functie: inleiding
Belangstelling van de lezer wekken door in de inleiding:

- een anekdote vertellen
- een sprekend voorbeeld te geven
- direct al een samenvatting of conclusie geven
- een opvallende uitkomst benoemen
- aan te sluiten op de actualiteit
- een (retorische) vraag te stellen
- een schokkend feit te noemen
- richting te geven aan de tekstopbouw 
   (bv: vraag-antwoord structuur)

Slide 21 - Tekstslide

Bijzondere functie: inleiding
Naast de belangstelling van de lezer wekken 
kan een inleiding de lezer ook:

- kennis laten maken met het onderwerp
- een idee geven van het genre
- verwachtingen scheppen over de tekst
- de hoofdgedachte formuleren
- aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
- aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 22 - Tekstslide

Bijzondere functie: slot
Het slot heeft een afrondende functie zoals:

- het geven van een korte samenvatting
- een conclusie trekken
- een aanbeveling doen
- een advies geven
- een vraag stellen (tot nadenken aanzetten)
- een pakkende uitspraak doen
- hoofdgedachte herhalen

Slide 23 - Tekstslide

Examentraining/ Leesvaardigheid
Aan de slag:

* Lees Tekst  2 nogmaals in de reader WTT
* Maak van Tekst 2 in WTO opdracht 10
* Lees Tekst 3 in de reader WTT
* Maak van Tekst 3 opdracht 1/2/3/4/5/6/7 (Opdracht 8 maken jullie later!)

Niet af in de les = huiswerk voor de volgende les waarin we WTT/WTO behandelen

Slide 24 - Tekstslide