M1 Reader Grammatica Zinsdelen

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen
Een trucje om grammatica beter te begrijpen, is de trap. 
(reader blz. 11)

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg TRAP:
We beginnen altijd onderaan de trap.

Slide 3 - Tekstslide

Trede 1: 
Zoek de persoonsvorm in de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Zoek de persoonsvorm
Tijdproef: Zet de zin in de andere tijd. De persoonsvorm verandert van tijd mee. 
Vraagproef: Zet de zin om in een vraag. De persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld tijdproef
Jan gaat naar huis vandaag.
Jan GING naar huis vandaag.
PV = gaat

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld vraagproef
Bijvoorbeeld.
Pim wil naar school.
WIL Pim naar school?
PV = wil

Slide 7 - Tekstslide

extra: getalproef
Je kunt ook de getalproef toepassen.
Als het onderwerp meervoud is wordt de PV ook meervoud.
Als het onderwerp enkelvoud is wordt de PV ook enkelvoud.

Slide 8 - Tekstslide

voorbeeld getalproef
Het kind gaat naar school. (ENKELVOUD)
De kinderen gaan naar school (MEERVOUD)
De PV is is ook meervoud geworden. 
Dus: de PV is 'gaat'. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Ik
loop
naar
school.
persoonsvorm

Slide 10 - Sleepvraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
tijdproef
B
getalproef
C
vraagproef
D
coronaproef

Slide 11 - Quizvraag

Trede 2: 
Is het gezegde in de zin werkwoordelijk of naamwoordelijk? 

Slide 12 - Tekstslide

Trede 2 uitgelegd
Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit ALLE WERKWOORDEN in de zin. Dus ook de persoonsvorm.
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en het naamwoordelijk deel.

Slide 13 - Tekstslide

In deze reader oefenen we alleen het werkwoordelijk gezegde!!

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
A
Woordsoort
B
Zinsdeel

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren een brief ontvangen.'

A
heeft
B
heeft ontvangen
C
ontvangen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wie is er vanmiddag thuisgebleven?
A
wie
B
is thuisgebleven
C
thuisgebleven
D
is

Slide 17 - Quizvraag

Trede 3:
 Zet nu WIE? Voor de zinsdelen die je al gevonden hebt.

De derde traptrede is het ONDERWERP.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
 Jan eet kaas.
 Eet is de PV. Eet is ook het werkwoordelijk gezegde. 
Zet hier nu WIE? voor en dan krijg je de vraag; Wie eet? Antwoord is Jan. Jan is dus het ONDERWERP.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is hier het onderwerp?
'Mieke en Jitse zijn op weg naar huis'

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Jij leert het onderwerp te vinden.


A
Jij
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Jij leert het onderwerp te vinden.
A
Jij
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 23 - Quizvraag

Waarom weet je dat 'leert' de PV was? Leg uit

Slide 24 - Open vraag

Trede 4: 
Zet nu de WAT? als vraagwoord in de zin.

Slide 25 - Tekstslide

Uitleg
Vraag voor de zinsdelen die je al hebt gevonden. 
Dus Wat eet Jan? 
Antwoord is het lijdend voorwerp: kaas. 
Dit heet het LIJDEND VOORWERP
 

Slide 26 - Tekstslide

Grammatica Lijdend voorwerp

Slide 27 - Tekstslide

Hij maakt zijn huiswerk.
WAT wordt door hem gemaakt?
LV = zijn huiswerk

Slide 28 - Tekstslide

De jongen gooiden sneeuwballen.
WAT wordt door de jongen gegooid?
LV = sneeuwballen

Slide 29 - Tekstslide

Razend gooide de leraar een krijtje door de klas.
WAT wordt door de leraar door de klas gegooid?
LV = een krijtje

Slide 30 - Tekstslide

Ze waarschuwden hem niet op tijd.
Wie/wat werd niet op tijd gewaarschuwd?
LV  = hem

Slide 31 - Tekstslide

Geen lijdend voorwerp
De baby slaapt in het warme wiegje.
wie / wat + onderwerp + gezegde
? de baby geslapen? Nee, dit kan niet.
Wat wordt door de baby geslapen? Nee, dit ook niet.
 Hier is geen lijdend voorwerp in de zin!

Slide 32 - Tekstslide

let op:
Het lijdend voorwerp ( traptrede 4) begint NOOIT met een voorzetsel en is te vervangen door het woordje: “iets”. 

Slide 33 - Tekstslide

Maken
Maak de opdracht (2 zinnen) op blz. 12

Slide 34 - Tekstslide

Zinsdelen oefenen
Op deze websites kun je de zinsdelen oefenen:
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Link

Einde reader

Slide 37 - Tekstslide