3T 3.7 Grammatica (2)

Fijn dat je er bent!
Ga volgens de plattegrond zitten.
Pak je spullen alvast.


Zet je telefoon uit en stop hem in de (telefoon)tas.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fijn dat je er bent!
Ga volgens de plattegrond zitten.
Pak je spullen alvast.


Zet je telefoon uit en stop hem in de (telefoon)tas.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Laatste  presentatie.
- Verder met Grammatica 3.7
       Woordsoorten
 Telwoorden en werkwoorden



Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan een telwoord en werkwoord benoemen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

3a1
het  is altijd een lidwoord.

waar of niet waar?

Slide 6 - Tekstslide

niet waar
Het kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn

Het is slecht weer.

Slide 7 - Tekstslide

3a2
Achter uw  komt een zelfstandig naamwoord.

Waar of niet waar?

Slide 8 - Tekstslide

waar
"uw" is net als jouw of mijn een bezittelijk voornaamwoord.
 Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor 
een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Tekstslide

3a3
Jullie  kan voorkomen als
onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

waar
Halen jullie (psv-o) ons op of wij jullie (psv-lv)? 

Nemen we jullie (bzv) auto of gaan we op onze brommers? 

We geven jullie (psv-mv) wel een lift.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Welke persoonlijk voornaamwoorden komen alleen als onderwerp voor?
A
mij, hij, hun
B
zij, jullie, ik
C
ons, ze, u
D
uw, hij, wij

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de telwoorden?

Laatst waren er heel veel kinderen bij het derde en laatste huis aan het spelen.
A
heel, veel, derde
B
laatst, derde, laatste
C
veel, derde, laatste
D
derde

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de hoofdtelwoorden?
A
3, derde, meeste
B
8, weinig, geen
C
8, middelste, dertigste
D
7, eerste, meeste

Slide 15 - Quizvraag

Telwoord (TW)
Hoofdtelwoorden (htw): geven hoeveelheid aan
3, honderd, veel, niets

rangtelwoorden (rtw); geven rangorde aan
derde, laatste, meeste

Slide 16 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord (zww):
het belangrijkste werkwoord in een zin

hulpwerkwoord (hww):
overige werkwoorden in een zin

Slide 17 - Tekstslide

Een veganist eet vlees noch vis.    eet = zww

De kok heeft een salade klaargemaakt.  klaargemaakt = zww
                                                                                    heeft = hww

Zou jij even willen proeven?   proeven = zww
                                                             zou  +  willen = hww

Slide 18 - Tekstslide

Ze heeft een geitje.

heeft = .......
A
hww
B
zww

Slide 19 - Quizvraag

Ze heeft het geitje geaaid.

heeft =
A
hww
B
zww

Slide 20 - Quizvraag

1. Wij blijven hier.
2. Wij blijven lachen.
In welke zin is blijven een zww?
A
zin 1
B
zin 2

Slide 21 - Quizvraag

Op de tweede morgen staat hij vroeg op om als eerste buiten de deur te zijn.
Benoem de voorzetsels en rangtelwoorden

Slide 22 - Open vraag

De paar uurtjes voor het ontbijt om acht uur zijn hun (1) en hun (2) vader het dierbaarst.
Benoem hun 1 en 2

Slide 23 - Open vraag

Terwijl de laatste keuterboer zijn vijf koeien laat grazen in het zoveelste weiland bedekt met miljoenen zilveren druppeltjes ochtenddauw, voelt hij zich zo sterk als een beer.
Benoem 2 rangtelwoorden en 2 hoofdtelwoorden

Slide 24 - Open vraag

Het is zomer en zonde om uit te slapen.

Het is een......?

Slide 25 - Open vraag

lesdoel
Je weet nu het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord.

Weet = ?

Slide 26 - Tekstslide

weet = een zelfstandig werkwoord

Slide 27 - Tekstslide

aan de slag
3.7
Opdracht 6, 9 en 10
blz. 70, 71 en 72

Slide 28 - Tekstslide

Woordsoorten blz. 249
Woordsoorten die je niet hoeft te kennen:

• Wederkerend voornaamwoord (wkv):
• Vragend voornaamwoord (vrv):

Slide 29 - Tekstslide