Ik ken de volgende woordsoorten: lw, zn, bn, ww, vz, vw, tw, psv en bzv.
Ik kan het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord gebruiken en herkennen.
Ik kan telwoorden gebruiken en herkennen.
Ik weet het verschil tussen het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord.
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3
In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
M3 Grammatica 3.7
Ik ken de volgende woordsoorten: lw, zn, bn, ww, vz, vw, tw, psv en bzv.
Ik kan het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord gebruiken en herkennen.
Ik kan telwoorden gebruiken en herkennen.
Ik weet het verschil tussen het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord.
Slide 1 - Tekstslide
Lidwoorden (LW)
Slide 2 - Woordweb
Zelfstandige naamwoorden(ZN)
Slide 3 - Woordweb
bijvoeglijk naamwoord (BN)
Slide 4 - Woordweb
Voorzetsels (VZ)
Slide 5 - Woordweb
Benoem de woorden in hoofdletters. EEN aandoenlijk vegetarisch stelletje wandelt hand in hand langs een bloemenkraampje en stopt bij de emmers met verse snijbloemen.
Slide 6 - Open vraag
Benoem de woorden in hoofdletters. Een AANDOENLIJK vegetarisch stelletje wandelt hand in hand langs een bloemenkraampje en stopt bij de emmers met verse snijbloemen.
Slide 7 - Open vraag
Benoem de woorden in hoofdletters. Een aandoenlijk vegetarisch STELLETJE wandelt hand in hand langs een bloemenkraampje en stopt bij de emmers met verse snijbloemen.
Slide 8 - Open vraag
Benoem de woorden in hoofdletters. Een aandoenlijk vegetarisch stelletje wandelt hand in hand LANGS een bloemenkraampje en stopt bij de emmers met verse snijbloemen.
Slide 9 - Open vraag
Benoem de woorden in hoofdletters. Een aandoenlijk vegetarisch stelletje wandelt hand in hand langs een bloemenkraampje EN stopt bij de emmers met verse snijbloemen.
Slide 10 - Open vraag
0
Slide 11 - Video
Persoonlijk voornaamwoord (PSV)
Een persoonlijk voornaamwoord staat vaak in de plaats van een zelfstandig naamwoord. Als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp is, staat het in de onderwerpsvorm. als het een lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp is, of een voorzetsel voor zich heeft staan, staat het in de voorwerpsvorm.
Slide 12 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord (BZV)
Een bezittelijk voornaamwoord (BZV) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
Slide 13 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoorden
ik - mij, me
jij, je / u - joui, je / u
hij / zij, ze / het - hem / haar / het
wij, we - ons
jullie / u - jullie / u
zij, ze - hun, hen, ze
Bezittelijke voornaamwoorden
mijn, m'n
jouw, je / uw
zijn / haar
ons, onze
jullie, je / uw
hun
Slide 14 - Tekstslide
Het is altijd een lidwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Achter UW komt een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
JULLIE kan voorkomen als onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en het kan ook een bezittelijk voornaamwoord zijn.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Welke zin is correct?
A
Hun hebben gelijk
B
Zij hebben gelijk
Slide 18 - Quizvraag
Welke zin is correct?
A
Ik ben mijn etui kwijt
B
Ik ben me etui kwijt
Slide 19 - Quizvraag
Welke zin is correct?
A
Dat koekje is van mijn
B
Dat koekje is van mij
Slide 20 - Quizvraag
Welke zin is correct?
A
Ik heb jou fiets niet gezien
B
Ik heb jouw fiets niet gezien
Slide 21 - Quizvraag
Verbeter de zin: Iemand als mij maakt die fout nooit!
Slide 22 - Open vraag
Hoofdtelwoord (HTW) en rangtelwoord (RTW)
Een hoofdtelwoord geeft een hoeveelheid aan: drie, honderd, weinig, veel.
Een rangtelwoord geeft een rangorde aan: eerste, middelste, laatste, meeste.
Slide 23 - Tekstslide
Wat zijn de rangtelwoorden in de volgende zin? Op de tweede morgen staat hij vroeg op om als eerste buiten te zijn.
Slide 24 - Open vraag
Welke twee hoofdtelwoorden staan in de volgende zin? De paar uurtjes voor het ontbijt om acht uur zijn hun en hun vader het dierbaarst.
Slide 25 - Open vraag
Welke rangtelwoorden staan in de volgende zin? Terwijl de laatste keuterboer zijn vijf koeien laat grazen in het zoveelste weiland bedekt met miljoenen zilveren druppeltjes ochtenddauw.
Slide 26 - Open vraag
Welke hoofdtelwoorden staan in de volgende zin? Terwijl de laatste keuterboer zijn vijf koeien laat grazen in het zoveelste weiland bedekt met miljoenen zilveren druppeltjes ochtenddauw.
Slide 27 - Open vraag
Zelfstandig werkwoord (ZWW)
Het belangrijkste werkwoord van het werkwoordelijk gezegde noem je een zelfstandig werkwoord (ZWW).
Het zelfstandig werkwoord geeft de handeling in de zin aan.
Er is maar één zelfstandig werkwoord in een enkelvoudige zin.
Slide 28 - Tekstslide
Hulpwerkwoord (HWW)
Staan er meer werkwoorden in het gezegde, dan zijn dat hulpwerkwoorden, want er kan maar één zelfstandig werkwoord in de enkelvoudige zin staan.
Een veganist eet vlees noch vis. Eet = ZWW
De kok heeft de salade klaargemaakt. Heeft = HWW; klaargemaakt = ZWW
Zou je even willen proeven? Zou = HWW; willen = HWW; proeven = ZWW
Slide 29 - Tekstslide
Ze heeft een geitje. Het werkwoord heeft is hier ...
A
HWW
B
ZWW
Slide 30 - Quizvraag
Ze heeft het geitje geaaid. Het werkwoord heeft is hier ...
A
HWW
B
ZWW
Slide 31 - Quizvraag
Ze heeft het geitje geaaid. Wat is het ZWW in deze zin?
Slide 32 - Open vraag
Wij blijven hier. Wat voor werkwoord is BLIJVEN?
A
HWW
B
ZWW
Slide 33 - Quizvraag
Zij blijven lachen. Wat voor werkwoord is BLIJVEN?
A
HWW
B
ZWW
Slide 34 - Quizvraag
Als je drie keer per week een vleesloze dag inlast, zal … aan weinig ontbreken met … toprecepten
A
het - hun
B
hij jou - hen
C
jouw - hen
D
het jou - hun
Slide 35 - Quizvraag
... probeerden de pizza met ... laatste restje saus te besmeren.
A
zij - ons
B
zij - onze
C
hun - ons
D
hun - onze
Slide 36 - Quizvraag
Terwijl ... vader ... Bellisima noemde.
A
jou - hem
B
jouw - haar
C
jou - het
D
jouw - hem
Slide 37 - Quizvraag
Zijn compliment was gericht aan de tomatensaus maar deed ... moeders beide wangen blozen.