• Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand DOET of overkomt.
• Doe-woorden
• Een werkwoorden kun je vervoegen (ik, hij, zij, jij, wij, zij, jullie)
• Kijken--> Ik heb gisteren naar Ajax-PSV gekeken.
• Lachen --> Het circuspubliek lacht om de clown.
• Krijgen --> De artiesten krijgen een luid applaus.
• Vallen --> De appels vielen niet ver van de boom.