Lesdoel: avoir (hebben)

Het werkwoord: avoir
( avoir = hebben)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Het werkwoord: avoir
( avoir = hebben)

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze les kan ik

  • het werkwoord avoir correct in een zin gebruiken.

  • een kort verhaaltje vertellen over mijn familie.

Het werkwoord: avoir
( avoir = hebben)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de passé composé?
Wat betekent het werkwoord 'avoir'?
A
zijn
B
kunnen
C
doen
D
hebben

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de passé composé?
In het Frans gebruik je 'avoir' om te vertellen (2 antwoorden):
A
hoe oud je bent
B
waar je woont
C
hoe je heet
D
wat je hebt

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de passé composé?
Zeg in het Frans:
Ik heb twee zussen.
A
Je suis deux soeurs.
B
je m'appelle deux soeurs.
C
J'ai deux soeurs.
D
J'habite deux soeurs.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de passé composé?
Zeg in het Frans:
Hij is 12 jaar.
A
J'ai douze ans.
B
Il a douze ans.
C
Elle a douze ans.
D
Ils ont douze ans.

Slide 6 - Quizvraag

Het werkwoord: 'avoir'

Slide 7 - Tekstslide

Zet in de juiste volgorde:
Persoonlijk vnw:
ik :
jij :
hij/zij:
men/wij :
wij :
jullie/u :
zij (mv):
tu
je
elle
ils
nous
elles
il
on
vous

Slide 8 - Sleepvraag

Zet in de juiste volgorde en schrijf in je schrift:
Persoonlijk vnw:
Vorm van 'avoir':
ik :
jij :
hij/zij:
men/wij :
wij :
jullie/u :
zij (mv):
tu
j' 
elle
ils
nous
elles
il
on
vous
as
avons
avez
a
a
ai
ont

Slide 9 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
j' ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
tu ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
il/elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
on ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
avons
D
a

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 14 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
ils/elles ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 16 - Quizvraag

'le garçon'
kan je vervangen door:
A
elle
B
il
C
elles
D
ils

Slide 17 - Quizvraag

'la mère'
kan je vervangen door:
A
elle
B
il
C
elles
D
ils

Slide 18 - Quizvraag

'les parents'
kan je vervangen door:
A
elle
B
il
C
elles
D
ils

Slide 19 - Quizvraag

'les soeurs'
kan je vervangen door:
A
elle
B
il
C
elles
D
ils

Slide 20 - Quizvraag

'Cloé et Marianne'
kan je vervangen door:
A
elle
B
il
C
elles
D
ils

Slide 21 - Quizvraag

'Ma maison'
kan je vervangen door:
A
elle
B
il
C
elles
D
ils

Slide 22 - Quizvraag

'Mon frère et moi'
kan je vervangen door:
A
il
B
ils
C
nous
D
vous

Slide 23 - Quizvraag

'Toi et ton chien'
kan je vervangen door:
A
il
B
ils
C
nous
D
vous

Slide 24 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Cloé et Marianne ________ une tente.
A
a
B
avons
C
avez
D
ont

Slide 25 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ma maison ________ deux fenêtres.
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 26 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Mon frère et moi ________ un cheval.
A
a
B
avons
C
avez
D
ont

Slide 27 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Toi et ton chien ________ bien joué.
A
as
B
avons
C
avez
D
ont

Slide 28 - Quizvraag

Maak een zin met avoir
J'
un
ai
chien.

Slide 29 - Sleepvraag

Maak een zin met avoir.
trois
a
ans.
Ma
soeur

Slide 30 - Sleepvraag

Maak een zin met avoir.
Pierre et Cloé
deux
ont
chats.
aussi

Slide 31 - Sleepvraag

Vertel in je eigen woorden wat 'avoir' betekent.

Slide 32 - Open vraag

Vertel een kort verhaaltje over jezelf
(minimaal 3 zinnen),
gebruik hiervoor het werkwoord 'avoir'.

Slide 33 - Open vraag

Waarover heb je nog een vraag?

Slide 34 - Open vraag

Wat vind ik nog moeilijk?
mezelf en familie voorstellen
le / la / l' / les
het werkwoord 'avoir'
getallen
uitstpraak

Slide 35 - Poll