4.5 Onderzoek naar evolutie

Thema 4 Evolutie
Eerst klein deel herhaling evolutietheorie (hoef je niet te kennen voor aankomende toets)
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 Evolutie
Eerst klein deel herhaling evolutietheorie (hoef je niet te kennen voor aankomende toets)

Slide 1 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie

  • On the origin of species (1859)
  • Verklaart hoe de erfelijke eigenschappen van populaties kunnen veranderen waardoor uiteindelijk zelfs nieuwe soorten kunnen ontstaan

Slide 2 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie
  • Natuurlijke selectie/survival of the fittest: organismen binnen populatie die het beste zijn aangepast aan leefomgeving geven hun genen door aan volgende generatie
  • Is mogelijk door grote genetische variatie in genotypen en fenotypen (als gevolg van recombinatie en mutaties)
  • Organismen met een slecht aangepast fenotype hebben een kleinere overlevingskans

Slide 3 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie
Selectiedruk: de invloed van milieufactoren op de genetische variatie in een populatie
  • Laag: veel verschillende varianten blijven in leven (want boombladeren in overvloed)
  • Hoog: best aangepaste individuen blijven in leven en hebben een grotere kans op meer nakomelingen (want voedselgebrek)

Dieren met een langere nek hebben een grotere fitness, dus dit soort zal verder evolueren (langere nek komt vaker voor)

Slide 4 - Tekstslide

Wat waren de voorwaarden die gelden voor natuurlijke selectie?

Slide 5 - Tekstslide

Wat waren de voorwaarden die gelden voor natuurlijke selectie?
1. Variatie in fenotype

2. Fenotype 1 beter aangepast aan de omgeving dan fenotype 2

3. Fenotype 1 overleeft meer dan fenotype 2 -> Planten zich daardoor meer voort -> En geven de genen door

4. Na een aantal generaties: NATUURLIJKE SELECTIE = de individuen die het best zijn aangepast aan hun omgeving (biotoop), overleven en kunnen zich voortplanten

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen 4.5 Onderzoek naar evolutie
  • Je kent enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap.
  • Je kunt verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en orgaanstelsels van de mens en van verschillende diersoorten.
  • Je kunt een stamboom en een cladogram aflezen en construeren.

Slide 9 - Tekstslide

Cladistiek
  • Clade: een groep soorten die bestaat uit een voorouder en alle nakomelingen daarvan
  • Cladogram: de schematische weergave van de verwantschap tussen de soorten van een clade
  • Op basis van vergelijking van uiterlijke, anatomische of biochemische kenmerken
  • Elke splitsing stelt één gemeenschappelijke voorouder voor

Slide 10 - Tekstslide

Hypothetische stambomen

  • Biochemie: 'hoeveelheid bloedeiwit die net neerslaat'
  • Evolutionaire genetica: DNA-sequencing

Slide 11 - Tekstslide

Verwantschap
De regel:
Nauw aan elkaar verwant als soorten kort geleden een gemeenschappelijke voorouder hadden

Dus .... kat is nauwer verwant aan hond/paard?

Slide 12 - Tekstslide

Verwantschap
Anatomie: de bouw en functie van het organisme en de delen ervan

Homologe organen
  • Ontstaan uit dezelfde grondvorm
  • Hetzelfde bouwplan
  • Verschillende functie door aanpassing aan verschillende milieus
  • Duidt op verwantschap (de organismen hebben een (recente) gemeenschappelijke voorouder)

Slide 13 - Tekstslide

Geen verwantschap
Anatomie: de bouw en functie van het organisme en de delen ervan

Analoge organen
  • Overeenkomstige vorm en functie
  • Niet dezelfde grondvorm
  • Aanpassing aan zelfde milieu
  • Niet berust op verwantschap

Slide 14 - Tekstslide

Samenvattend...
Homologie: zelfde bouwplan, andere functie -> verwant
Analogie: ander bouwplan, zelfde functie -> niet verwant

Slide 15 - Tekstslide

Rudimentaire organen/rudimenten: door aanpassing aan het milieu kunnen organen hun functie verliezen

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen 4.5 behaald???
  • Je kent enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap.
  • Je kunt verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en orgaanstelsels van de mens en van verschillende diersoorten.
  • Je kunt een stamboom en een cladogram aflezen en construeren.

Slide 17 - Tekstslide

De opdrachten:
Bestudeer blz. 40 t/m 48.
Maken + nakijken opdr. 59 t/m 70

Slide 18 - Tekstslide