In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Nederlands - 1HVc
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
-Nakijken opdrachten grammatica zinsdelen H4
- Start grammatica zinsdelen H5
Slide 2 - Tekstslide
Grammatica H3
Het werkwoordelijk gezegde
Slide 3 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde:
bestaat uit alle werkwoorden in een zin!
Slide 4 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde
Wat doen we ook alweer met de woordjes te en aan het?
We zitten te praten op het bankje.
Die meisjes waren aan het roddelen.
Slide 5 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat het onderwerp nodig heeft om de handelng uit te voeren.
Bij sommige werkwoorden bestaat de basiszin uit drie zinsdelen en dan is het derde zinsdeel het lijdend voorwerp.
Lopen - ik loop
Plukken - ik pluk iets
Slide 8 - Tekstslide
Lijdend voorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.
Let op: het lijdend voorwerp begint
NOOIT met een voorzetsel!
Slide 9 - Tekstslide
Bespreken huiswerk
Opdracht 1, 2 en 4 van Grammatica H4: lijdend voorwerp
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 1
Ik geef willekeurig mensen de beurt
Slide 11 - Tekstslide
a pv = lezen
ow = Veel jongeren
wg = lezen
lv = de spannende boeken van Carry Slee
b pv = laat
ow = de presentator van deze talkshow
wg = laat uitpraten
lv = zijn gasten
c pv = laten
ow = mensen
wg = laten tatoeëren
lv = hun lichaam
d pv = bevatten
ow = De meeste soorten koekjes
wg = bevatten
lv = te veel zout
e pv = Vonden
ow = Amerikaanse onderzoekers
wg = Vonden
lv = de eerste T-rexbotten
f pv = voerden
ow = de agenten
wg = voerden af
lv = enkele demonstranten
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht 2
1 pv = heeft
ow = Moira
wg = heeft gekocht
lv = Die leuke broek
2 pv = rijdt
ow = mijn broer
wg = rijdt
lv = x
3 pv = heeft
ow = Welk reclamespotje
wg = heeft gewonnen
lv = de Gouden Loeki
4 pv = kun
ow = je
wg = kun lezen
lv = een leuk weetje
5 pv = stond
ow = Apa Sherpa
wg = stond
lv = x
6 pv = schoot
ow = de voetballer
wg = schoot
lv = de bal
Slide 13 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp
Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.
Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.
Slide 16 - Tekstslide
Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp. 2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Slide 17 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
Stel de vraag:
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Slide 18 - Tekstslide
Aan de slag
Maak opdracht 1 van Grammatica Zinsdelen H5 (blz 148). We bespreken hem zo klassikaal.