Spelling 2 hv blok 4 t/m 6

Herhalen spelling

  • Je kan de woorden op de juiste manier spellen
  •  Je weet welke tussenletters je gebruikt in samenstellingen
  • Je weet wat een samentrekking is.
  • Je kan het weglatingsstreepje op de juiste manier gebruiken
  • Je kan de apostrof gebruiken
  • Je weet het verschil tussen directe en indirecte rede
  • Je weet wanneer je een komma moet gebruiken


1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Herhalen spelling

  • Je kan de woorden op de juiste manier spellen
  •  Je weet welke tussenletters je gebruikt in samenstellingen
  • Je weet wat een samentrekking is.
  • Je kan het weglatingsstreepje op de juiste manier gebruiken
  • Je kan de apostrof gebruiken
  • Je weet het verschil tussen directe en indirecte rede
  • Je weet wanneer je een komma moet gebruiken


Slide 1 - Tekstslide

1. Zet de komma en punt op de juiste plek.

Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen

Slide 2 - Open vraag

Staat de volgende zin in de directe of indirecte rede:

Dave zei: 'Ik ben verliefd!'
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 3 - Quizvraag

De dwergen vroegen verbaasd: "Wie heeft er soep voor ons gekookt?“



A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 4 - Quizvraag

Sneeuwwitje zei dat zij dat had gedaan.



A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 5 - Quizvraag

Steven vroeg of Hans wilde komen op zijn verjaardagsfeestje.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 6 - Quizvraag

Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar.
A
komma tussen maak en ik
B
geen komma
C
komma tussen inpakt en maak

Slide 7 - Quizvraag

Na welk woord hoort een komma?
Hé wat doe jij daar?
A
wat
B
doe
C
D
jij

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Ik houd van vanille- en kokosijs.
A
Dit is een goede samentrekking
B
Dit is een foute samentrekking

Slide 10 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Aspergesoep
B
Aspergensoep

Slide 12 - Quizvraag

Welke samenstellingen zijn goed?
A
Groentenwinkel, berensterk
B
Groentewinkel, beresterk
C
Groentenwinkel, beresterk
D
Groentewinkel, berensterk

Slide 13 - Quizvraag

Welke samenstellingen zijn goed?
A
Manenschijn, reuzeleuk, aspergessoep
B
Maneschijn, reuzeleuk, aspergesoep
C
Manenschijn, reuzenleuk, aspergesoep
D
Manenschijn, reuzeleuk, aspergesoep

Slide 14 - Quizvraag

Jullie hebben waarschijnlijk nog nooit een brief ...
A
gefaxt
B
gefaxet
C
gefaxd
D
gefaxed

Slide 15 - Quizvraag

Zij ..... (joggen, vt) elke ochtend een uur.
A
jogte
B
joggte
C
joggde
D
jogde

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt
C
lant

Slide 17 - Quizvraag

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 18 - Quizvraag

Waar is de apostrof goed geplaatst?
A
Lex's zusje
B
Lexs zusje
C
Lex' zusje

Slide 19 - Quizvraag

Welke spelling is correct?
apostrof bij meervoud op 's
als woord eindigt op a, o, i, u, y
Ook voor de bezitsvorm
A
cafés
B
café's

Slide 20 - Quizvraag

Hoe schrijf je het volgende woord?
A
ehbo-er
B
EHBO-er
C
EHBO'er
D
ehbo'er

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
dvd'tje
B
dvd-tje
C
dvdtje
D
dvd tje

Slide 22 - Quizvraag

Tips 
1. Bekijk de theorie
2. Websites om te oefenen:
     www.cambiumned.nl 
     www.jufmelis.nl
3. Filmpjes om naar te kijken

Slide 23 - Tekstslide