Taal en spelling groep 5 - thema 7 week 1

Spelling
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Spelling

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Welk woord heeft een gesloten
lettergreep
A
bakker
B
jager
C
lopen
D
molen

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord heeft een gesloten
lettergreep
A
gapen
B
wonen
C
winnen
D
schapen

Slide 5 - Quizvraag

Dit is een grote ..... mensen.
A
hoofden
B
massa
C
kasten
D
bak

Slide 6 - Quizvraag

Ik lust wel een kopje .......
A
kofie
B
koffie

Slide 7 - Quizvraag

Ik vind ....heel moeilijk.
A
speling
B
spelling

Slide 8 - Quizvraag

Dat is een heel ..... werktuig.
A
nuttig
B
nutig

Slide 9 - Quizvraag

Jij bent ....... gestoord!
A
prettig
B
kracht
C
bliksem
D
magie

Slide 10 - Quizvraag

Bij het huis is een grote ............
A
binnentuin
B
boom
C
raam
D
spons

Slide 11 - Quizvraag

Groep 6 gaat nu spelling blz. 40-43 maken

groep 5 luistert verder. 

Slide 12 - Tekstslide

Taal 
Neem je boek: lees blz. 74-75 en neem de themawoordjes al eens door. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

HOOFDLETTERS- EIGENNAMEN

Een naam van iemand begint altijd met een hoofdletter.
Ook een straatnaam begint met een hoofdletter.
En de naam van een land begint ook met een hoofdletter.
Bijvoorbeeld: Michiel - Kerkstraat - Spanje

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de eigennaam van deze zin?
Marianne eet een boterham.
A
eet
B
een
C
boterham
D
Marianne

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de eigennaam van deze zin?
Zij woont in Amsterdam
A
zij
B
woont
C
in
D
Amsterdam

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Wat is de eigennaam van deze zin?
Saskia Moraal is de juf van MB-B.
A
de juf
B
MB-B
C
Saskia Moraal
D
is

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het bijwoord van deze zin?
De auto rijdt hard weg.
A
de
B
rijdt
C
hard
D
weg

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het bijwoord van deze zin?
Het verhaal loopt goed af.
A
verhaal
B
goed
C
loopt
D
het

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het bijwoord van deze zin?
De zure melk smaakt vies.
A
zure
B
melk
C
smaakt
D
vies

Slide 22 - Quizvraag

Maak nu de taalwerkbladeren en als je klaar bent, maak je in je spellingsschrift blz. 40-42

Slide 23 - Tekstslide