les 3 massa en volume

les 3 massa en volume
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
naMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

les 3 massa en volume

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen
2.3.1 Je kunt de massa van een hoeveelheid stof bepalen.
2.3.2 Je kunt het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen.
2.3.3 Je kunt het volume van een rechthoekig voorwerp berekenen.
2.3.4 Je kunt het volume van een voorwerp met een onregelmatige vorm bepalen.

Slide 2 - Tekstslide

in dit recept staat beschreven hoeveel je van elk ingrediënt nodig hebt.

vaste stoffen weeg je af met een weegschaal en vloeistoffen meet je met een bekerglas/maatcilinder


Slide 3 - Tekstslide

massa
Massa kan je bepalen met een weegschaal.

Je weegt dan in kilogram of grammen

1 kg = 1000 g

Slide 4 - Tekstslide

volume
met een maatcilinder kan je het volume bepalen van een vloeistof. 

een volume zegt eigenlijk iets over hoeveel ruimte een stof inneemt

met een maatcilinder meet je in milliliters of liters.
1 L = 1000 mL

Slide 5 - Tekstslide

dm3 en liter
De eenheid liter wordt alleen voor vloeistoffen gebruikt. In andere gevallen gebruik je dm3. 

Toch betekenen liter en dm3 precies hetzelfde:
• 1 liter is hetzelfde als 1 dm3: de ruimte die een kubus met ribben van 1 dm inneemt.
• 1 milliliter is hetzelfde als 1 cm3: de ruimte die een kubus met ribben van 1 cm inneemt.

Slide 6 - Tekstslide

volume

volume= lengte x breedte x hoogte

• volume in kubieke centimeter (cm3);
• lengte in centimeter (cm);
• breedte in centimeter (cm);
• hoogte in centimeter (cm).

Slide 7 - Tekstslide

oefening


lengte = 5,3 cm
breedte = 3,7 cm
hoogte = 1,6 cm

Slide 8 - Tekstslide

volume onregelmatig voorwerp

bij een onregelmatige volume kan je niet met een berekening bepalen. 

bij onregelmatige voorwerpen gebruik je als eenheid voor volume milliliter (mL).

je kan de vuistregel gebruiken:
1 cm3 = 1 mL

Slide 9 - Tekstslide

onderdompelmethode
1 Vul een maatcilinder voor ongeveer de helft met water.
2 Lees de stand van het water af. Dit noem je de beginstand.
3 Laat het voorwerp voorzichtig in het water zakken. Het voorwerp moet helemaal onder water komen.
4 Lees opnieuw de stand van het water af. Dit noem je de eindstand.
5 Reken uit: eindstand − beginstand. Dit is het volume van het voorwerp.

Slide 10 - Tekstslide

huiswerk


maken hoofdstuk 2 paragraaf 3

Slide 11 - Tekstslide