In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Enquête opstellen
Slide 1 - Tekstslide
Waar denk je aan bij het woord enquête?
Slide 2 - Woordweb
Wanneer houd je een enquête?
Slide 3 - Open vraag
Aan welke enquête heb je zelf wel eens meegedaan?
Slide 4 - Open vraag
Waarom een enquête?
Research naar de hoofdvragen
Research naar de deelvragen
Slide 5 - Tekstslide
Wat is volgens jullie het doel van de enquête?
Slide 6 - Open vraag
Drie onderdelen Enquête
Inleiding/Intro
Vragen
Afsluiting
Slide 7 - Tekstslide
Stap 1 Inleiding
Voordat je start met je enquête schrijf je een korte introductie met daarin de reden dat de enquête is opgesteld, hoeveel minuten tijd het de respondent kost om het in te vullen, wie de onderzoeker(-s) is/zijn.
Respondent = een persoon of organisatie die de enquête in heeft gevuld.
Slide 8 - Tekstslide
Gesloten vragen
Het is een overzichtelijk manier om vragen te stellen waar uitsluitend ja of nee kunt invullen. Het is erg simpel en de conclusie is vaak snel duidelijk.
Slide 9 - Tekstslide
Open vragen
Bij open vragen kun je er achter komen wat een klant wil. Het nadeel is dat je misschien geen conclusie kan trekken omdat je met de antwoorden alle kanten kunt uitgaan.
Slide 10 - Tekstslide
Meerkeuze vragen
Het is een gemakkelijke manier om vragen te stellen, vaak heb je een duidelijk en snel antwoord.
Slide 11 - Tekstslide
Stap 2. Vraagstelling van de enquête
Open enquêtevragen kosten veel tijd om te analyseren. Gebruik meerkeuze vragen, schaling of vraag naar een cijfer.
Stel concrete, duidelijke vragen die duidelijke eenduidige antwoorden opleveren. Dus vraag maar één ding tegelijk.
Maak gebruik van neutrale enquêtevragen. Vermijd sturing te geven aan de antwoorden.
Zorg ervoor dat de enquêtevragen gemakkelijk (in Forms) te verwerken zijn.
Slide 12 - Tekstslide
Stap 2. Schaling van de enquête
1. Gebruik altijd evenveel positieve als negatieve antwoordmogelijkheden.
Bijvoorbeeld een 4 puntsschaal.
1 = helemaal mee oneens
2 = mee oneens
3 = mee eens
4 = helemaal mee eens
5 puntsschaal.
1= helemaal mee oneens
2=mee oneens
3= niet eens/niet oneens
4= mee eens
5= helemaal mee eens
Slide 13 - Tekstslide
Stap 3
Eindig met filtervragen (afhankelijk van je hoofvraag):
- Man/Vrouw
- Leeftijd (open of meerkeuze)
- Woonplaats (open of meerkeuze)
- Opleidingsniveau
- Woonsituatie
Slide 14 - Tekstslide
Tip Stap 3
Je kan de vraag Woonplaats ook als meerkeuzevraag stellen.
Bijv. Wat is uw woonplaats?
a. Emmen b. Klazienaveen c. Nieuw - Dordrecht etc.
Dit is achteraf makkelijker te analyseren dan een open vraag, dit zal je later zien bij de voorbeelden.
Slide 15 - Tekstslide
Stap 4 Afsluiting
Nadat de respondent je enquête heeft ingevuld sluit je deze netjes af met een dankwoord en geef je ruimte voor opmerkingen; hier kunnen respondenten vragen of opmerkingen kwijt.