H1 1.3 De opbouw van de Nederlandse stad

1.3 De opbouw van de Nederlandse stad
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

1.3 De opbouw van de Nederlandse stad

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Zijn er vragen over het huiswerk? 

Schrijf je huiswerk voor de volgende les op.
26-9- 2e uur
Maken 1.3, opdr. 1 tot en met 14
Lezen 1.4

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen kenmerk van een stad?
A
lage bevolkingsdichtheid
B
hoge bevolkingsdichtheid.
C
veel grootstedelijke functies
D
veel voorzieningen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is suburbanisatie?
A
Mensen die naar de stad toe trekken
B
Een rand van een stad
C
Mensen die vanuit naar omringende gebieden trekken.
D
De bevolkingstoename in de stad.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In Zuid-Amerika liggen de meeste grote steden
A
In het Noorden
B
in het binnenland
C
het zuiden
D
aan de kust

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is urbanisatie?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom groeide de steden vanaf 1850 sneller?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het op- en neer rijden tussen woon- en werkgemeente noem je?
A
File rijden
B
Forenzen
C
Grootstedelijke functies
D
Werkverkeer

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan van een stad
  • Een stad heeft verschillende wijken
  • Elke wijk ziet er anders uit.
  • In het stadcentrum, ligt vaak de kerk en daaromheen winkels en horecagelegenheden.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Stadcentrum

Slide 11 - Tekstslide

Kerk, winkels, oude gebouwen, smalle straatjes, geen auto's.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. 1850-1940 Vooroorlogse wijken  

Slide 13 - Tekstslide

Woonwijken direct rondom het stadcentrum. Bedoeld voor de arbeiders die in de fabrieken werkte.
-> Arbeiderswijken
Kleine woningen, smalle straatjes, weinig groen, geen auto's. 


                                                           
                                                               2

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1850-1940 Vooroorlogse wijken 

Slide 15 - Tekstslide

Tuinwijken: lage eengezinswoning met een voor- en achtertuin en een omgeving met veel groen. 

Tuinwijken waren zowel voor de fabrieksarbeiders als voor de mensen met een hoger inkomen.


                                                           
                                                               2

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Naoorlogse wijken  1960-1970

Slide 17 - Tekstslide

Na de Tweede Wereldoorlog waren er snel veel nieuwe woningen nodig. 
Er werd in de hoogte gebouwd, in een groene omgeving. -> Hoogbouw wijken
flats, met lage huren


                                                           
                                                               2

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Laagbouw wijken 1970-1980  

Slide 19 - Tekstslide

  • Toen de welvaart toenam, wilde men prettiger wonen.
  • Men bouwde laagbouw woningen met veel groen. -> eengezinswoningen met een tuin. 
  • Woonerven, straten waar wonen, wandelen en spelen belangrijker is dan verkeer. 
  • Auto's rijden hier langzaam.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. Nieuwbouwwijken (vanaf 1980)

Slide 21 - Tekstslide

  • Wonen in de stad moest weer aantrekkelijker worden.
  • Nieuwe wijken met veel ruimte en groen. 
  • voor diverse groepen mensen werd gebouwd -> verschil in soorten woningen. 
  • Aan de rand van de stad, vlakbij doorgaande wegen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordig
  • Nog steeds worden nieuwe wijken aan de rand van de stad gebouwd.
  • Steeds vaker wordt ruimte binnen bestaande wijken gebruikt.
  • oude gebouwen worden gesloot, zoals een fabriek of een ziekenhuis om op die plek woningen te bouwen.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen
Tijd voor huiswerk!

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arme stad
Door suburbanisatie trokken veel (rijke) mensen weg uit de stad -> bevolkingssamenstelling veranderd. 

  • Mensen met een laag inkomen trokken wel nog naar de stad.
  • Ontstaan probleemwijken: hier wonen veel kwetsbare mensen bij elkaar, er is veel werkloosheid, mensen met psychische problemen. 
  • Goedkope en slechte woningen, rommelige straten, criminaliteit.
  • Leefbaarheid is slecht.


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vernieuwing van de stad
Leefbaarheid verbeteren door:
  1. Mensen helpen met werk, een opleiding en sociale activiteiten in de buurt.
  2. Meer politie in te schakelen om de criminaliteit te verminderen. 
  3. Het opknappen van huizen en gebouwen door isolatie, centrale verwarming en beter sanitair = Renoveren

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Door herstructurering van een buurt: het vangen van slechte oude huizen voor nieuwe duurdere huizen. Er komt meer groen en veiligere plekken, buurthuis. 

5. Tegengaan van segregatie, door de afwisseling van duurdere en goedkopere huizen.
  • Minder problemen in de wijk.
  • Meer voorzieningen.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
Renovatie
B
Herstructurering

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk begrip hoort bij de afbeelding?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk begrip hoort bij de afbeelding?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies