Persoonlijk, bezittelijk of aanwijzend voornaamwoord
Dat meisje dat daar loopt, is mijn buurmeisje
Het is nogal vervelend dat uit jouw mond te moeten horen
Jullie zijn goed bezig, wat ook blijkt uit jullie resultaten
Ik zag jouw vader gisteren lopen
Ik vond die taart die we toen aten erg vies.