Herhaling hoofdstuk 5 - Woordenschat & Taalverzorging

Herhaling hoofdstuk 5
Woordenschat en taalverzorging
2KT
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 5
Woordenschat en taalverzorging
2KT

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen
Samenstelling = Eén woord, bestaande uit twee of meer woorden
zomervakantie (= zomer + vakantie)
fietstas (= fiets + tas)

Let op: het laatste woord in de samenstelling bepaalt de betekenis.
Een fietstas is een soort tas: een tas die je aan je fiets kunt maken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenlijst
De woordenlijst van H5 moet je kennen voor de toets!

Let op: er zitten ook een aantal spreekwoorden bij. Deze moet je ook kennen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De tijd vliegt.
A
Hij hoeft zich niet te haasten.
B
Hij maakt zich er niet druk over.
C
Het gaat snel voorbij.
D
Het is erg ouderwets.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat is niet meer van deze tijd.
A
Het gaat snel voorbij.
B
Later zullen we het weten.
C
Aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen.
D
Het is erg ouderwets.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

virtueel
droppen
tarief
waarschijnlijk
bedrag
vermoedelijk
denkbeeldig
neerzetten

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als waar, waarheen, waarom, waardoor, waarvandaan, wanneer, hoe?

Door een ongeluk heeft Anke gisteren haar enkel gebroken.
Hoe? = Door een ongeluk                 Wanneer? = Gisteren

Onthoud de prullenbak! Als je ALLE zinsdelen hebt benoemd en er blijft er een of meerdere over, dan is dat je bwb.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan zinsdelen
1
Noteer de persoonsvorm
Vraagproef
2
Zoek het onderwerp
Wie/wat + persoonsvorm
3
Zoek het gezegde
ALLE werkwoorden in de zin (ook de pv!)
4
Zoek het lijdend voorwerp
Wat/wie + gezegde + onderwerp
5
Zoek het meewerkend voorwerp
Aan wie + gezegde + ow + lv
6
Zoek de bijwoordelijke bepaling
Alle zinsdelen die nog over zijn. Onthoud de prullenbak en de W+H-vragen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem minimaal één W-vraag waar de bijwoordelijke bepaling antwoord op kan geven.

Slide 10 - Woordweb

Waar, waarheen, waarom, waardoor, waarvandaan, wanneer

Doel van deze vraag is dat leerlingen zich bewust worden van het feit dat er veel bwb's in een zin kunnen staan en dat zij weten dat er niet één vraag is die zij kunnen stellen om achter het zinsdeel te komen.
Mijn foto's stuur ik digitaal aan mijn zus.
Wat is de bijwoordelijke bepaling in deze zin?
NEEM DE TIJD!

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijken
.




Stellende trap
aardig, leuk, graag
Vergrotende trap
aardiger, leuker, liever
Overtreffende trap
aardigst, leukst, liefst
Na de stellende trap gebruik je het woord als.
Mijn zusje kan net zo goed fietsen als ik.

Na de vergrotende trap gebruik je het woord dan.
Mijn broertje kan beter fietsen dan ik.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overtreffende trap van 'zielig'

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vergrotende trap van 'schoon'

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Overtreffende trap van 'praktisch'
A
praktischst
B
meest praktisch

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lastige werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn lastig, omdat de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord hetzelfde klinken, maar je ze anders schrijft.

Tom verdient veel geld (= pvtt)
Tom heeft veel geld verdiend (= voltooid deelwoord)

Als het woord GEEN persoonsvorm is, dan schrijf je het zo kort mogelijk! Eerst langer maken, hoor je een -d, dan schrijf je een -d. Hoor je een -t, dan schrijf je een -t.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie (bepalen) de indeling van de klassen volgend jaar?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige week heb ik mijn boodschappen online (bestellen).

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat (bedoelen) de docent eigenlijk met deze instructie?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige week heb ik de mail (beantwoorden).

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling.
Goed lezen voordat je een antwoord invult!
A
verassing
B
verrassing
C
verrasing
D
verasing

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling.
A
mischien
B
misschien

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste spelling.
Goed lezen voordat je een antwoord invult!
A
interressante
B
interessante
C
interresante
D
interesante

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed voorbereid?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Deze slide heeft geen instructies