Herhaling spelling par 3 & 11

Herhaling spelling
Paragraaf 3 & 11
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling spelling
Paragraaf 3 & 11

Slide 1 - Tekstslide

Welke leenwoorden ken je al?

Slide 2 - Woordweb

Leenwoorden
  • Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord (bv. eyecatcher)
  • Als het rechter deel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, gebruik je een koppelteken (back-up)
  • Sommige combinaties worden gezien als woordgroep (bv. compact disc)

Slide 3 - Tekstslide

Leenwoorden
  • Veel Franse woorden schrijf je in het Nederlands zonder accentteken (bv. hotel)
  • De accenten op de e blijven behouden als het nodig is om de uitspraak aan te geven (bv. paté, crème, crêpe) 

Slide 4 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
ragóut
B
ragôut
C
ragout
D
ragoe

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
mayot
B
maillot
C
majot
D
mallot

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
congiërge
B
concierge
C
congierge
D
conciërge

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
intervieuw
B
intervjiew
C
intervjieuw
D
interview

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
First-Lady
B
first-lady
C
first lady
D
first ladie

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
optisien
B
opticien
C
optisiën
D
opticiën

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
portemonnee
B
portemonee
C
portomonnee
D
portomonee

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
cereven
B
kereven
C
caravan
D
karavan

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord is correct gespeld?
A
kafee
B
cafee
C
kafé
D
café

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
kado
B
cado
C
cadeau
D
kadeau

Slide 14 - Quizvraag

Pv in samengestelde zinnen
  • Tijdproef 
  • 'Gewone'  regels werkwoord

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Welke regel gebruik je om de persoonsvorm verleden tijd te vervoegen?

Slide 17 - Open vraag

Het sportshirt ... (zitten) nog in mijn tas, maar ik ... (zullen) het zo eruit halen.
A
zit, zal
B
zit, zou

Slide 18 - Quizvraag

Toen de brandweer...(arriveren), takelden de brandweerlieden de vrachtwagen snel uit de sloot.
A
arriveerte
B
arriveerde
C
arriveert
D
arriveerd

Slide 19 - Quizvraag

De president van Duitsland komt volgende week naar Nederland en dan ... (ontmoeten) hij onze koning.
A
ontmoette
B
ontmoeten
C
ontmoed
D
ontmoet

Slide 20 - Quizvraag

Gisteren ... (repareren) de fietsenmaker mijn fiets, maar nu ... (zijn) de ketting alweer kapot.
A
repareerte, zijn
B
repareerden, is
C
repareerden, zijn
D
repareerde, is

Slide 21 - Quizvraag

Jennifer ... (ontvangen) nu geen sms'jes, want haar mobiel is kapot.
A
ontving
B
ontvangde
C
ontvangt
D
ontvang

Slide 22 - Quizvraag

Hij ... (beloven) vorige week zijn docent dat hij nooit meer zijn huiswerk zal vergeten.
A
beloofde
B
beloovde
C
beloovte
D
beloofte

Slide 23 - Quizvraag

Marit ... (vertrekken) naar huis, nadat ze de opdracht afgemaakt had.
A
vertrok
B
vertrekte
C
vertrekde
D
vertrokken

Slide 24 - Quizvraag

Kies één van de onderstaande manieren om zelfstandig te oefenen.
1. Ga via 'leermiddelen' in SomToday naar de site van Nieuw Nederlands om daar verder te oefenen.
2. Maak oefeningen die je via de linkjes in de volgende dia's vindt.
3. Maak de kruiswoordpuzzel.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Afsluiting
Hoe leren jullie voor Nederlands?
Wie is er al begonnen voor Nederlands?
Wie denkt dat het goed komt? Wie niet?
SUCCES!!!

Slide 28 - Tekstslide