VWOoefentoets 2.4

• Economie
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

De overheid heeft in een bepaald jaar een begrotingstekort. In zo’n geval kan de overheid verschillende maatregelen nemen.

Welke gevolgen heeft de volgende maatregel voor de overheid?  

Het btw-tarief verhogen. 

Dit heeft gevolgen voor de 1 (inkomsten/uitgaven)                              van de overheid. Die worden dan 2 (hoger/lager)                                    en het begrotingstekort wordt 3 (groter/kleiner.)                                           

Leerdoel 31

1

2

3

inkomsten

uitgaven

hoger

lager

groter

kleiner

De overheid heeft in een bepaald jaar een begrotingstekort. In zo’n geval kan de overheid verschillende maatregelen nemen.

Welke gevolgen heeft de volgende maatregel voor de overheid?  

Het btw-tarief verhogen. 

Dit heeft gevolgen voor de (inkomsten/uitgaven)                                  van de overheid. Die worden dan (hoger/lager)                                      en het begrotingstekort wordt (groter/kleiner.)                                           

Leerdoel 31

inkomsten

uitgaven

hoger

lager

groter

kleiner

De vier belangrijkste inkomsten van de overheid zijn: directe belastingen, indirecte belastingen, ...

Leerdoel 31

1. Premies volksverzekeringen en Sociale zekerheid
2. Sociale zekerheid en Premies zorgverzekeringen
3. Premies volksverzekeringen en Premies zorgverzekeringen
4. Gasbaten en Premies werknemersverzekeringen

Belasting over inkomen, winst en vermogen is

Leerdoel 32

1. Indirecte belasting
2. Directe belasting

Belasting die je betaalt wanneer je een product koopt is een voorbeeld van .....

Leerdoel 32

1. directe belasting.
2. indirecte belasting.

Loonbelasting is een ... belasting.

Leerdoel 32

1. directe
2. indirecte

Belasting die verwerkt zitten in de prijs van een product, noem je

Leerdoel 32

1. Indirecte belasting
2. Directe belasting

Wat is geen directe belasting

Leerdoel 32

1. Inkomstenbelasting
2. Accijns
3. Vennootschapsbelasting
4. Btw

Je koopt in de winkel een spijkerbroek. Betaal je op dat moment indirecte of directe belasting?

Leerdoel 32

1. Directe belasting
2. Indirecte belasting

Direct of indirect?

Over een prijs in de postcodeloterij betaal je kansspelbelasting.

Leerdoel 32

1. directe belasting
2. indirecte belasting

Draagkrachtbeginsel wil zeggen dat mensen met een hoog inkomen procentueel meer belasting betalen dan iemand met een minder hoog inkomen.

Leerdoel 33

1. juist
2. onjuist

Het Nederlandse belastingstelsel is zo ingericht dat...

Leerdoel 33

1. het nettoloon gelijk is aan het brutoloon
2. naarmate je meer brutoloon hebt, je procentueel meer belasting gaat betalen
3. er altijd een vast bedrag afgaat van je brutoloon
4. er altijd een vast percentage afgaat van je brutoloon

Draagkrachtbeginsel wil zeggen dat mensen met een hoog inkomen meer belasting willen betalen dan iemand met een minder hoog inkomen, dit is solidair.

Leerdoel 33

1. juist
2. onjuist

Brutoloon is Nettoloon min loonbelasting en sociale premies

Leerdoel 34

1. juist
2. onjuist

Wat gebeurt er met het BRUTOloon als de sociale premies en loonbelasting omlaag kunnen?

Leerdoel 34

1. Het brutoloon stijgt
2. Het brutoloon blijft gelijk
3. Het brutoloon daalt

Brutoloon is lager dan nettoloon

Leerdoel 34

1. Juist
2. Onjuist

Het brutoloon krijg je uitbetaald op je betaalrekening

Leerdoel 34

1. Juist
2. Onjuist

Hoe bereken je het nettoloon?

Leerdoel 35

1. Brutoloon - loonbelasting + premies
2. Brutoloon - loonbelasting - premies
3. Brutoloon + loonheffing
4. Brutoloon - btw

Nettoloon =

Leerdoel 35

1. brutoloon - (loonbelasting + sociale premies)
2. brutoloon - loonbelasting
3. brutoloon - sociale premies
4. brutoloon

Bereken het nettoloon:
Brutoloon: € 3.000,-
Loonbelasting: € 800,-
sociale premies: € 150,-

Leerdoel 35

1. € 3.950,-
2. € 2.200,-
3. € 2.050,-
4. € 1.950,-

Bereken het brutoloon:
Nettoloon: € 3.000,-
Loonbelasting: € 800,-
sociale premies: € 150,-

Leerdoel 35

1. € 3.950,-
2. € 2.200,-
3. € 2.050,-
4. € 1.950,-

Wanneer we van ons loon de sociale premies en loonbelasting afhalen houden we over:

Leerdoel 35

1. Nettoloon
2. Brutoloon

BTW is een voorbeeld van :

Leerdoel 36

1. directe belasting
2. indirecte belasting
3. rutte belasting
4. alle antwoorden zijn onzin

BTW voor voedsel is

Leerdoel 36

1. 0%
2. 6%
3. 19%
4. 21%

Op alle producten zit btw.

Leerdoel 36

1. Onjuist
2. Juist

Op alle producten zit accijns.

Leerdoel 36

1. Onjuist
2. Juist

Het normale btw-tarief is 21%

Leerdoel 36

1. Juist
2. Onjuist

Je oma geeft een feestje. Over de wijn die ze koopt, betaalt ze

Leerdoel 36

1. Accijnzen
2. BTW
3. Accijnzen en BTW
4. Inkomstenbelasting

Waarop zit geen accijns?

Leerdoel 36

1. Alcohol
2. Brandstof
3. Tabak
4. Voedsel

De overheid heft accijns op rookwaren zoals sigaretten. 

Hierna staan beweringen over de gevolgen van het heffen van accijns op sigaretten. 

Welke bewering is juist?

Leerdoel 36

1. Door accijns stijgt de afzet van sigaretten.
2. Door accijns stijgt de kwaliteit van sigaretten.
3. Door accijns stijgt de prijs van sigaretten.
4. Door accijns stijgt de winst op sigaretten.

Waarom heft de overheid op producten accijns?

Leerdoel 36

1. Consumptie stimuleren
2. Consumptie laten remmen

Op welke producten heft de overheid accijns?

Leerdoel 36

1. benzine, chocola, kleding
2. sigaretten, frisdrank, kleding
3. alcohol, sigaretten, benzine
4. alcohol, medicijnen, benzine

Wat betekent de afkorting btw?

Leerdoel 36

1. belasting toenemende waarde
2. belasting toegevoegde waarde
3. belasting totale waarde
4. belasting tegen waarde

Is verkoopprijs inclusief btw of exclusief btw?

Leerdoel 37

1. inclusief
2. exclusief

Wat is de consumentenprijs?

Leerdoel 37

1. verkoopprijs zonder btw
2. de btw
3. verkoopprijs met btw
4. inkoopprijs

Een winkelier ontvangt voor zijn producten:

Leerdoel 37

1. de inkoopprijs inclusief BTW
2. de verkoopprijs exclusief BTW
3. de verkoopprijs inclusief BTW
4. de inkoopprijs exclusief BTW

Een nieuwe auto kost € 12.900,- exclusief BTW. Hoeveel kost de auto inclusief BTW?

Leerdoel 37

1. € 15.609,-
2. € 27.090,-
3. € 10.661,16
4. € 15.351,-

Over voedingsmiddelen betaal je 9% btw.
Inclusief btw betaal je = ...... %

Leerdoel 37

1. 9%
2. 91%
3. 100%
4. 109%

Wat is de consumentenprijs?

Leerdoel 37

1. verkoopprijs zonder btw
2. verkoopprijs
3. verkoopprijs met btw
4. inkoopprijs

Brood heeft een ..... tarief BTW

Leerdoel 37

1. hoog (21%)
2. laag (9%)
3. geen (0%)
4. wisselend

Een brood kost bij de bakker € 2,69 Hoeveel is de verkoopprijs?

Leerdoel 37

1. € 3,25
2. € 2,93
3. € 2,47
4. € 2,22

Joost koopt een broek van € 99,- inclusief 21% btw. Wat is de prijs exclusief btw?

Leerdoel 37

1. 119,79
2. 106,36
3. 81,82
4. 81,81

Een tank benzine kost € 103,-
Er zit 47% accijns op benzine.
Hoeveel accijns is dit?

Leerdoel 38

1. € 48,41
2. € 32,93

Met ingang van 1-4-2020 gaat de accijns op sigaretten omhoog met € 1,- de prijs van een pakje is nu € 6,70 Hoeveel procent is deze stijging van de oude prijs?

Leerdoel 38

1. 18,9%
2. 15%
3. 20%
4. 12,9%

Je hebt 3 verschillende BTW tarieven.
Welke van onderstaande voorbeelden vallen onder het laagtarief?

Leerdoel 39

1. elektronica
2. medicijnen
3. schoonmaakazijn
4. leesboeken

Onderwijs valt onder het volgende btw tarief

Leerdoel 39

1. 0%
2. 9%
3. 21%
4. dat hangt van het soort product af

Eerste levensbehoeften vallen onder het volgende btw tarief

Leerdoel 39

1. 0%
2. 9%
3. 21%
4. dat hangt van het soort product af